In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Kinderopvang 2Samen (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de oplegging van een loonsanctie. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin een loonsanctie werd opgelegd omdat zij niet voldaan had aan haar re-integratieverplichtingen onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De werkneemster, die voor eiseres werkte als pedagogisch medewerker, had zich in 2017 ziekgemeld en was in 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering gestart. Verweerder oordeelde dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat leidde tot de loonsanctie.
De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen bestudeerd. Eiseres voerde aan dat verweerder ten onrechte geen verzekeringsarts had ingeschakeld bij de beoordeling van het re-integratieverslag, wat volgens haar leidde tot een onzorgvuldige besluitvorming. De rechtbank oordeelde echter dat er geen onduidelijkheid bestond over de belastbaarheid van de werkneemster, en dat de inschakeling van een verzekeringsarts in dit geval niet noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, aangezien er geen onderzoek was gedaan naar de mogelijkheden voor werkhervatting in haar eigen functie of in ander passend werk.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de loonsanctie op te leggen. De rechtbank benadrukte dat de werkgever verplicht is om tijdig maatregelen te treffen om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten, en dat de re-integratie-inspanningen van eiseres niet aan deze verplichting voldeden. De uitspraak werd gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de uitspraak niet tijdens een openbare zitting kon worden gedaan, maar later alsnog gepubliceerd zal worden.