ECLI:NL:RBDHA:2020:4878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
NL20.7726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tegen het besluit van verweerder om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit was genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, conform de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting vond plaats op dezelfde datum als de uitspraak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen aanleiding is om eiser medisch te laten onderzoeken, ondanks het overleggen van een medisch dossier door eiser. De rechtbank concludeert dat er geen medische beletselen zijn voor de overdracht aan Spanje en dat de coronacrisis geen invloed heeft op de vaststelling dat Spanje de verantwoordelijke lidstaat is. De rechtbank oordeelt dat de tijdelijke belemmering van de overdracht geen onrechtmatigheid met zich meebrengt en dat de overdracht alsnog kan plaatsvinden zodra de omstandigheden dit toelaten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan door rechter M. Kraefft en is bekendgemaakt op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7726
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en de heer M. Jalloh als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen aanleiding is om eiser medisch te laten onderzoeken. In beroep heeft hij weliswaar zijn medische dossier overgelegd, maar daaruit blijkt niet van een lopende behandeling of van ingeschakelde specialistische hulp. Eiser heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat er medische beletselen zijn voor zijn overdracht aan Spanje. Ook van andere beletselen daarvoor is de rechtbank niet gebleken. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat eiser in Spanje alle eventueel benodigde hulp kan krijgen. De coronacrisis maakt dit niet anders. De omstandigheid dat overdracht aan Spanje op dit moment niet kan worden uitgevoerd, is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat de vaststelling van Spanje als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig maakt [1] . Als dit beletsel is opgeheven, en het weer veilig is om eiser over te dragen, kan de overdracht in beginsel alsnog plaatsvinden. Nu de overdrachtstermijn pas over drie maanden verstrijkt, ziet de rechtbank vooralsnog geen aanleiding om te veronderstellen dat dit niet meer tijdig zou kunnen.
2. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van Y.D. Ancion, griffier, op 19 mei 2020.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032