In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.P. van Galen, een verzoek ingediend om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen een tussenvonnis van 12 februari 2020. De gedaagde partij, de Gemeente Zoeterwoude, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Weerden, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Eiser betoogde dat hij het niet eens was met de uitgangspunten die door de benoemde deskundige zouden worden gehanteerd voor het vaststellen van de schade. Hij stelde dat het inschakelen van een deskundige zou leiden tot vertraging en hogere kosten, en dat het proces economisch niet zinvol was om de deskundige te benoemen voordat er op het hoger beroep was beslist.
De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin is bepaald dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts tegelijk kan worden ingesteld met dat van het eindvonnis, tenzij er bijzondere procesrechtelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. De rechtbank oordeelde dat er in dit geval onvoldoende zwaarwegende redenen waren om van deze hoofdregel af te wijken. Er was geen garantie dat partijen overeenstemming zouden bereiken over de schadeomvang zonder deskundige, en processuele doelmatigheid was geen grond voor een uitzondering. Het verzoek van eiser werd dan ook afgewezen.
De rechtbank heeft het verzoek tot openstellen van hoger beroep afgewezen en verwees naar de rolzitting van 29 april 2019 voor het wijzen van vonnis. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel op 1 april 2020.