ECLI:NL:RBDHA:2020:4790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
C/09/556424 / HA ZA 18-780
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot openstellen van hoger beroep tegen tussenvonnis in overheidsaansprakelijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.P. van Galen, een verzoek ingediend om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen een tussenvonnis van 12 februari 2020. De gedaagde partij, de Gemeente Zoeterwoude, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Weerden, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Eiser betoogde dat hij het niet eens was met de uitgangspunten die door de benoemde deskundige zouden worden gehanteerd voor het vaststellen van de schade. Hij stelde dat het inschakelen van een deskundige zou leiden tot vertraging en hogere kosten, en dat het proces economisch niet zinvol was om de deskundige te benoemen voordat er op het hoger beroep was beslist.

De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin is bepaald dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts tegelijk kan worden ingesteld met dat van het eindvonnis, tenzij er bijzondere procesrechtelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. De rechtbank oordeelde dat er in dit geval onvoldoende zwaarwegende redenen waren om van deze hoofdregel af te wijken. Er was geen garantie dat partijen overeenstemming zouden bereiken over de schadeomvang zonder deskundige, en processuele doelmatigheid was geen grond voor een uitzondering. Het verzoek van eiser werd dan ook afgewezen.

De rechtbank heeft het verzoek tot openstellen van hoger beroep afgewezen en verwees naar de rolzitting van 29 april 2019 voor het wijzen van vonnis. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel op 1 april 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/556424 / HA ZA 18-780
Vonnis van 1 april 2020
in de zaak van
[eiser], te [plaats] , [land] ,
eiser,
advocaat mr. F.P. van Galen te Leiden,
tegen
DE GEMEENTE ZOETERWOUDE, te Zoeterwoude,
gedaagde,
advocaat mr. J. van Weerden te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 februari 2020;
  • het verzoek toestaan tussentijds beroep tevens subsidiair akte uitlaten van 26 februari 2020 aan de zijde van [eiser] ;
  • de brief van 26 februari 2020 aan de zijde van de Gemeente;
  • het B16 formulier van 17 maart 2020 aan de zijde van de Gemeente.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Aan de orde is het verzoek van [eiser] om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het tussenvonnis van 12 februari 2020 (hierna: het tussenvonnis). De Gemeente heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.
[eiser] heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Hij kan zich niet vinden in een gedeelte van de in het tussenvonnis vastgestelde en door de te benoemen deskundige te hanteren uitgangspunten voor het vaststellen van de omvang van de schade. Bovendien leidt het nu inschakelen van de deskundige tot aanzienlijke vertraging en hogere kosten, zonder dat het bijdraagt aan het beslechten van het geschil. Het is zeer goed denkbaar dat partijen gezamenlijk komen tot vaststelling van de schade, als eenmaal in hoogste instantie is beslist over de uitgangspunten. Om deze redenen is het proceseconomisch niet zinvol om de deskundige te benoemen voordat op het hoger beroep zal zijn beslist.
2.3.
Hierover wordt het volgende overwogen. In artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts tegelijk kan worden ingesteld met dat van het eindvonnis, behoudens het in dit verband niet relevante geval dat in het tussenvonnis een voorlopige voorziening is getroffen. Vastgehouden moet worden aan het door de wetgever aan deze wettelijke bepaling ten grondslag gelegde uitgangspunt dat het tussentijds aanwenden van rechtsmiddelen leidt tot vertraging van de procedure en daarom als regel achterwege dient te blijven.
2.4.
Voor een uitzondering op de onder 2.2 weergegeven hoofdregel is - met het oog op de rechtszekerheid – slechts ruimte indien bijzondere procesrechtelijke redenen daartoe nopen. De bevoegdheid tot het maken van een uitzondering op bedoelde hoofregel is overgelaten aan het procesbeleid van de rechter. Bij bijzondere procesrechtelijke redenen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat in de tussenuitspraak is beslist op een controversiële rechtsvraag, hetgeen doorwerkt in de verdere behandeling van de zaak, omdat een andere beslissing tot een aanzienlijke bekorting van de procedure zou hebben geleid, omdat een kostbaar onderzoek is gelast waarvan het nut is betwist of omdat de behandeling van samenhangende zaken anders uiteen dreigt te lopen.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende zwaarwegende redenen bestaan om van de hoofdregel af te wijken door tussentijds hoger beroep van het tussenvonnis open te stellen. Er kan op voorhand niet ervan worden uitgegaan dat partijen op enig moment overeenstemming zullen bereiken over de omvang van de schade zonder inschakeling van een deskundige. Uitgangspunt dient dus te zijn dat het deskundigenbericht nodig zal zijn om te beslissen op de vordering tot schadevergoeding van [eiser] . Daarbij komt nog dat processuele doelmatigheid geen grond is voor een uitzondering op de hoofdregel [1] . Het verzoek wordt dus niet ingewilligd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het verzoek van [eiser] tot het openstellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis af;
3.2.
verwijst naar de rolzitting van 29 april 2019 voor het wijzen van vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Ritsema van Eck- van Drempt en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 1 april 2020. [2]

Voetnoten

1.vgl. HR 14 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9442
2.type: 1554