ECLI:NL:RBDHA:2020:4778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
NL20.6694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, van Iraanse nationaliteit, heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij is bekeerd tot het christendom. De voorzieningenrechter heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen, omdat de bekering ongeloofwaardig werd geacht. Verzoeker had brieven gestuurd naar de Iraanse ambassade waarin hij zijn bekering bekendmaakte, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de vrees voor vervolging niet aannemelijk was gemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker eerder twee asielaanvragen had ingediend, die beide waren afgewezen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Iraanse autoriteiten zich realiseren dat asielzoekers vaak verhalen vertellen die niet waar zijn, en dat er geen bewijs was dat verzoeker in gevaar zou komen bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoeker geen rechtsmiddelen had aangewend tegen eerdere afwijzingen en dat zijn verklaringen over zijn bekering niet geloofwaardig waren.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran risico loopt op onmenselijke behandeling. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen de afwijzing van de voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.6694 (verzoek) en NL20.6693 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 11 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijdin de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is bepaald dat verzoeker de uitkomst van het beroep tegen dit besluit niet in Nederland mag afwachten.

Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL20.6693). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen om uitzetting achterwege te laten tot op het beroep is beslist.
De behandeling van het verzoek op zitting heeft plaatsgevonden van 1 mei 2020, met gebruikmaking van een Skype-verbinding. Verzoeker en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingediend, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
3.1
Verzoeker is van Iraanse nationaliteit en geboren op [datum] 1994. Hij heeft tweemaal eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zijn eerste aanvraag is bij besluit van 3 augustus 2016 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, op 6 september 2016 ongegrond verklaard. [1] De rechtbank kwam tot het oordeel dat verweerder de verklaringen van verzoeker over zijn bekering tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze uitspraak op 26 oktober 2016 bevestigd. [2] Op 31 augustus 2017 heeft verzoeker een tweede asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 25 oktober 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verzoeker geen elementen heeft aangedragen die kunnen afdoen aan het besluit van 3 augustus 2016. Verzoeker heeft tegen het besluit van 25 oktober 2017 geen rechtsmiddelen aangewend.
3.2
Verzoeker heeft op 27 september 2018 zijn derde en huidige aanvraag ingediend. Deze is bij besluit van 5 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Ook aan deze aanvraag heeft hij zijn bekering tot het christendom ten grondslag gelegd. Hij heeft aangevoerd dat zijn eerdere aanvragen niet zijn beoordeeld conform Werkinstructie 2018/10 (WI 2018/10). Nu WI 2018/10 gewijzigd beleid betreft zou dat nu alsnog moeten. Daarnaast voerde verzoeker aan dat hij een verdieping in zijn geloof heeft doorgemaakt. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoeker een aantal documenten overgelegd. Ten slotte heeft verzoeker bij de aanvulling op zijn herhaalde aanvraag van 20 december 2018 een brief aan de Iraanse ambassade in Nederland overgelegd. In deze brief (in het Nederlands en handgeschreven in Farsi) schrijft verzoeker dat hij bekeerd is tot het christendom en verzoekt hij de Iraanse autoriteiten om hem te bevestigen dat zij zijn veiligheid en vrijheid in Iran kunnen garanderen. Verzoeker heeft deze brief aan de Iraanse ambassade gestuurd. Verzoekers gemachtigde heeft vervolgens een kopie van verzoekers brief (in het Nederlands en handgeschreven Farsi) overgelegd, samen met een begeleidend schrijven van de gemachtigde, waarin gemachtigde de Iraanse diplomatieke vertegenwoordiging verzoekt om een reactie op deze brief. Deze stukken heeft verzoekers gemachtigde op 12 augustus 2019 aangetekend naar het adres van de Iraanse ambassade verzonden, zo blijkt uit het bijgevoegde verzendbewijs.
3.3
Het door verzoeker ingestelde beroep is op 6 december 2019 gegrond verklaard door deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch. [3] De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker met zijn verklaringen nog immer niet heeft overtuigd in zijn gestelde bekering dan wel in de gestelde verdieping van zijn geloof. Verder heeft verweerder volgens de rechtbank terecht gesteld dat verzoeker op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat een door hem bijgehouden blog door de Iraanse autoriteiten is afgesloten. De rechtbank heeft het besluit echter vernietigd omdat verweerder niet was ingegaan op brieven van verzoeker en zijn gemachtigde aan de Iraanse ambassade in Nederland over zijn gestelde bekering tot het christendom. Verweerder moest in een nader besluit afwegen welke aannemelijke gevolgen de brief heeft voor verzoekers situatie bij terugkeer naar Iran en of deze grond vormen voor vergunningverlening.
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit van 11 maart 2020 op het standpunt gesteld dat de vermoedens over wat verzoeker bij terugkeer naar Iran te wachten staat, ontleend aan de brief aan de Iraanse autoriteiten waarin hij stelt te zijn bekeerd, niet aannemelijk zijn. Verwezen wordt naar het Algemeen Ambtsbericht inzake Iran d.d. 21 maart 2019 (het Algemeen Ambtsbericht). Er is geen Iraanse wet die het aanvragen van asiel in het buitenland strafbaar stelt en de Iraanse autoriteiten realiseren zich dat asielzoekers verhalen vertellen die niet waargebeurd zijn. Asielzoekers kunnen bij terugkeer weliswaar worden ondervraagd maar er zijn geen gevallen bekend waarbij terugkerende asielzoekers in de problemen zijn gekomen. De autoriteiten hebben ook weinig aandacht voor terugkerende asielzoekers en voor wat zij in het buitenland hebben gezegd of op internet hebben gezet. Aangezien eerder in de procedure van verzoeker is geoordeeld dat de gestelde bekering niet geloofwaardig is en de Iraanse autoriteiten zich realiseren dat er asielzoekers zijn die geen waargebeurd verhaal vertellen, heeft verzoeker zijn vrees enkel met het verzenden van de brief met daarin de ongeloofwaardig geachte stelling dat hij is bekeerd, niet aannemelijk gemaakt.
5. Verzoeker voert aan dat de Iraanse autoriteiten door de brief op de hoogte zijn van zijn bekering en daarmee ook zijn afvalligheid binnen de Islam. Deze twee zaken, elk bezien op zichzelf alsook in samenhang, zijn binnen de Iraanse context voldoende om bij terugkeer in aanmerking te komen voor de doodstraf. Ter onderbouwing verwijst verzoeker ook naar het Algemeen Ambtsbericht. Daaruit blijkt dat voor geboren moslims op afvalligheid van de Islam op grond van de sharia wetgeving de doodstraf staat. Personen die zich op latere leeftijd hebben bekeerd tot het christendom kunnen niet officieel door het leven gaan als christen. Ook wil de Iraanse overheid geen ondermijnende activiteiten van de Islam, dus als christen mag je niet met je geloof te koop lopen. Verzoeker heeft zijn bekering tastbaar gemaakt door zich te laten dopen. Ook leeft hij een 'christelijk' leven inclusief kerkgang. Verder is hij aantoonbaar actief in evangelisatie. De Iraanse autoriteiten zullen verzoeker daarom niet geloven wanneer hij bij een confrontatie ontkent dat hij is bekeerd tot het christendom en verklaart dat hij bij zijn asielaanvraag niet een waargebeurd verhaal heeft verteld. Ten slotte voert verzoeker aan dat hij een blog heeft bijgehouden over zijn geloof en dat die is afgesloten door en vanwege de Iraanse autoriteiten. Hierna heeft hij een nieuwe blog-pagina geopend waar hij verder is gegaan met zijn evangelisatie en informatie verschaft over God. Ook aan de hand van deze blog kunnen de Iraanse autoriteiten nagaan dat en waarom hij de Islam heeft losgelaten en dat hij zich actief beweegt en leeft als christen.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat verzoeker zijn gestelde vrees voor de Iraanse autoriteiten door het versturen van de brieven niet aannemelijk heeft gemaakt. Vooropgesteld moet worden dat verzoekers bekering ongeloofwaardig is bevonden. De verwijzing van verzoeker naar het Algemeen Ambtsbericht over de slechte positie van christenen in Iran en hoe verzoeker in Iran zal moeten leven kan om die reden niet slagen. Verder houdt dit in dat verwacht, en verlangd, kan worden dat hij tegenover de Iraanse autoriteiten zal ontkennen bekeerd of afvallig te zijn. Uit het Algemeen Ambtsbericht blijkt dat de Iraanse autoriteiten er mee bekend zijn dat asielzoekers verhalen vertellen die niet waargebeurd zijn. Verzoeker heeft geen reden gegeven om op dit punt aan het Algemeen Ambtsbericht te twijfelen. Dat de Iraanse autoriteiten in dit specifieke geval verzoeker niet zullen geloven vanwege zijn activiteiten en gedragingen in Nederland, wordt niet gevolgd, nu niet is gebleken dat de Iraanse autoriteiten daarvan op de hoogte zijn. Zijn eigen verklaringen over deze activiteiten en de brieven en verklaringen van de kerkgemeenschap volgen enkel uit het dossier en zijn alleen bekend bij verweerder. Ten aanzien van de blog die door de Iraanse autoriteiten zou zijn afgesloten heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch al geoordeeld dat verweerder hierover terecht heeft opgemerkt dat op geen enkele wijze is aangetoond waarom en door wie het blog is afgesloten, zodat daaraan geen conclusies kunnen worden verbonden. Dat verzoeker een nieuwe blog heeft geopend waardoor de Iraanse autoriteiten op de hoogte kunnen zijn van zijn bekering kan eveneens niet leiden tot een ander oordeel. Uit het Algemeen Ambtsbericht volgt dat de Iraanse autoriteiten weinig aandacht hebben voor wat asielzoekers in het buitenland hebben gezegd, gedaan of op het internet hebben gezet. Er zijn geen gevallen bekend waarbij terugkerende asielzoekers, zoals verzoeker, in de problemen zijn gekomen. Zoals ter zitting door verweerder gesteld is het bijhouden van een blog op zichzelf dan ook onvoldoende om aan te nemen dat verzoeker hier negatieve gevolgen van zal ondervinden. Daarnaast is het vaste rechtspraak dat van een vreemdeling waarbij de bekering ongeloofwaardig is geacht mag worden verwacht geloofsuitingen van het internet te verwijderen dan wel dergelijke informatie niet te plaatsen. Dan is immers geen sprake van belemmering van het uitoefenen van een geloofsovertuiging.
Uit dit alles volgt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van verzoeker verlangd kan worden te ontkennen dat hij is bekeerd, als hij daarover al wordt ondervraagd, en dat niet aannemelijk is gemaakt dat de Iraanse autoriteiten een dergelijke ontkenning niet zullen accepteren. In dat verband heeft verweerder er nog terecht op gewezen dat in het Algemeen Ambtsbericht is opgenomen dat mensen die worden verdacht van afvalligheid of bekering, vaak worden gedwongen worden om hun geloof te verloochenen of verklaringen te ondertekenen dat zij niet meer samenkomen met andere christenen. Tegen personen die dit weigeren kan een aanklacht gerelateerd aan evangelisatie, deelname aan een huiskerk of acties tegen de nationale veiligheid ten laste gelegd worden. Dit vormt een aanvullende onderbouwing van het standpunt van verweerder dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ook na ontkenning van zijn bekering en een verklaring dat hij dit slechts in verband met zijn asielaanvraag heeft gesteld, risico zou lopen op een onmenselijke behandeling. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is verklaard is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep in de zaak NL20.6693 ongegrond;
  • wijst het verzoek in de zaak NL20.6694 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R. Visscher, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.zaaknummer AWB 16/17425 (niet gepubliceerd)
2.zaaknummer 20160011/1/V2