ECLI:NL:RBDHA:2020:4773
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- M.J. Alt-van Endt
- M. Meijer
- Rechtspraak.nl
Informele rechtsingang art. 1:377g BW tijdens de Coronacrisis: eindbeschikking
In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 mei 2020, wordt een verzoek behandeld van een minderjarige, geboren in 2005, die heeft verzocht om geen omgang meer te hebben met zijn vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatie tussen de minderjarige en zijn vader door recente voorvallen is verslechterd. De ouders hebben geprobeerd om tot een overeenkomst te komen, maar zijn daar niet in geslaagd. De rechtbank heeft besloten dat er geen mondelinge behandeling nodig is, omdat de ouders geen onvoorwaardelijke aanspraak hebben gemaakt op een mondelinge behandeling en de rechtbank voldoende voorgelicht is om een beslissing te nemen.
De rechtbank heeft op basis van artikel 1:253a en 1:377a van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld dat het recht op contact tussen de vader en de minderjarige moet worden ontzegd. Dit besluit is genomen omdat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft benadrukt dat deze ontzegging van het recht op contact een in tijd beperkt karakter heeft en dat de vader na een jaar of bij wijziging van omstandigheden opnieuw een verzoek kan indienen voor een omgangsregeling.
De kinderrechter heeft de zorgen van de minderjarige serieus genomen en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beschikking is uitgesproken ter openbare zitting, waarbij de kinderrechter en de griffier aanwezig waren. De rechtbank gaat ervan uit dat de vader de minderjarige voorlopig de rust zal geven die hij heeft gevraagd, en dat de minderjarige zelf kan besluiten om in de toekomst weer contact met zijn vader te willen.