ECLI:NL:RBDHA:2020:4752
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke sluiting van een woning op basis van de Opiumwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Den Haag had op 25 maart 2019 een besluit genomen om de woning van eiser voor een periode van zes maanden te sluiten, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat er in de woning structureel werd gehandeld in verdovende middelen. Eiser, de bewoner van de woning, maakte bezwaar tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had eerder op 4 april 2019 het verzoek om schorsing van het sluitingsbevel afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was, ondanks het verweer van eiser dat er geen drugs in de woning waren aangetroffen en dat hij zelf geen drugshandel had gepleegd. Eiser voerde aan dat hij gedetineerd was geweest en dat hij geen toestemming had gegeven voor verblijf van anderen in zijn woning. De rechtbank overwoog dat de burgemeester op basis van de beschikbare informatie, waaronder een bestuurlijke rapportage van de politie, had kunnen besluiten tot sluiting van de woning. De rechtbank concludeerde dat de gronden die eiser in beroep aanvoerde grotendeels herhalingen waren van eerdere bezwaargronden en dat deze niet konden leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de sluiting van de woning. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.