ECLI:NL:RBDHA:2020:4708
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en de gevolgen voor het privéleven van de eiser in het licht van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Soedanese nationaliteit bezittende man, had op 15 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene, welke op 14 november 2019 werd afgewezen. De staatssecretaris baseerde de intrekking van de verblijfsvergunning op de veronderstelling dat eiser zijn hoofdverblijf had verplaatst naar het buitenland, wat werd ondersteund door zijn uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (Brp) op 26 november 2013. Eiser voerde aan dat hij in Nederland verbleef en dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 mei 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij voldoende bewijs had geleverd voor zijn verblijf in Nederland. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de familie- en gezinsband tussen eiser en zijn dochter verbroken was, en dat de door eiser overgelegde getuigenverklaringen en facturen niet voldoende bewijs boden voor zijn verblijf in Nederland. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning als langdurig ingezetene, omdat hij niet voldeed aan de vereisten van rechtmatig verblijf.
De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging van de staatssecretaris niet onredelijk was, en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. Eiser had niet aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken had ten aanzien van zijn dochter, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om objectief bewijs te leveren van hun verblijf in Nederland, vooral in het licht van de intrekking van verblijfsvergunningen.