ECLI:NL:RBDHA:2020:4688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
NL20.5847 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag op grond van Dublin-regelgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2020 uitspraak gedaan in het verzet van een opposant tegen een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De opposant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had eerder, op 23 maart 2020, het beroep van de opposant kennelijk ongegrond verklaard. De opposant heeft vervolgens verzet ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij medische behandeling nodig heeft en dat hij deze in Italië niet zou kunnen krijgen.

Tijdens de zitting op 26 mei 2020, die via telehoren plaatsvond, heeft de opposant zijn standpunt herhaald, maar de rechtbank oordeelde dat zijn argumenten niet nieuw waren en slechts een herhaling vormden van wat eerder in de beroepsfase was aangevoerd. De rechtbank benadrukte dat het aan de opposant was om aan te tonen dat er geen vertrouwen kon worden gesteld in de Italiaanse autoriteiten met betrekking tot zijn medische zorg. De rechtbank concludeerde dat de opposant niet voldoende objectieve gegevens had overgelegd om zijn stelling te onderbouwen.

De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 23 maart 2020 in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd gedaan door rechter E.S.G. Jongeneel, met mr. M.E.H.J. van Hooidonk als griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal later worden gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5847 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant] , opposant, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geopposeerde

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Met het besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft geopposeerde de aanvraag van opposant tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Opposant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 23 maart 2020 heeft de rechtbank dat beroep kennelijk ongegrond verklaard.
Opposant heeft op 30 maart 2020 tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via telehoren op 26 mei 2020
.Opposant heeft zich ziek gemeld bij zijn gemachtigde. Opposant en geopposeerde hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht, omdat er volgens de rechtbank geen aanwijzingen zijn dat (in dit geval) ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat geopposeerde opposant terecht niet heeft aangemerkt als een kwetsbare vreemdeling zoals bedoeld in het arrest Tarakhel, omdat opposant zijn stelling dat hij medische behandeling nodig heeft niet met medische documenten heeft onderbouwd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de tijdelijke opschorting van de Dublinoverdachten naar Italië, vanwege de coronacrisis, de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag van opposant niet wegneemt. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat geopposeerde niet gehouden was nader onderzoek te verrichten, omdat opposant geen medische gegevens had overgelegd waaruit blijkt dat de Dublinoverdracht op zichzelf een reëel en bewezen risico inhoudt op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand.
2. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buitenzittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij alsnog in de gelegenheid gesteld wil worden om gehoord te worden en medische stukken te overleggen waaruit blijkt dat hij thans medicatie ontvangt. In verzet heeft opposant een stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij positief is getest op de Helicobacter pylori bacterie en dat aan hem een drietal medicijnen zijn voorgeschreven. Opposant stelt dat hij daarnaast nog een medische behandeling nodig heeft, maar dat zijn operatie is uitgesteld, omdat de ziekenhuizen overbelast zijn vanwege het coronavirus. Opposant meent dat hij niet aan Italië kan worden overgedragen, omdat hij daar vanwege de huidige ontwikkelingen geen medische behandeling zal krijgen.
4. De rechtbank stelt vast dat dit betoog neerkomt op een herhaling van wat opposant in de beroepsfase heeft aangevoerd. De omstandigheid dat opposant zich niet kan vinden in de uitspraak van 23 maart 2020 leidt niet tot het oordeel dat het beroep niet vereenvoudigd kon worden afgedaan. De verzetprocedure kan niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep.
5. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 23 maart 2020. Hierbij is van belang dat het aan de vreemdeling is om zijn standpunt, dat ten aanzien van een bepaalde lidstaat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aannemelijk te maken met objectieve gegevens. Deze rechtsregel volgt uit vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4361), waarin zij onder meer verwijst naar punt 90 van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218) en waar opposant een beroep op heeft gedaan. Opposant heeft in de beroepsfase dergelijke objectieve gegevens niet overgelegd. Ook in de stukken die opposant in verzet heeft ingebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Hierbij is van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de benodigde behandeling en medicatie niet in Italië zou kunnen krijgen.
6. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 23 maart 2020 in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.H.J. van Hooidonk, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.