ECLI:NL:RBDHA:2020:467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
NL19.30585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Zweden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische vreemdeling. De vreemdeling had op 1 december 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 13 december 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vreemdeling op 2 februari 2018 internationale bescherming had gekregen in Zweden. De vreemdeling was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 januari 2020 is de vreemdeling niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn asielstatus in Zweden was vervallen. De rechtbank concludeert dat de vreemdeling als erkende vluchteling in Zweden nog steeds internationale bescherming geniet. De rechtbank heeft ook de argumenten van de vreemdeling over de scheiding van zijn kinderen en de bedreigingen die hij in Zweden heeft ervaren, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor het aankaarten van zijn situatie bij de Zweedse autoriteiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.30585

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

ProcesverloopBij besluit van 13 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.30586, plaatsgevonden op 7 januari 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1986 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 1 december 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit Eurodac en de door eiser zelf afgelegde verklaringen is gebleken dat eiser op 2 februari 2018 internationale bescherming heeft gekregen in Zweden.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder er ten onrechte aan voorbij gaat dat onzeker is of hij nog altijd internationale bescherming geniet in Zweden, nu niet kan worden uitgesloten dat deze bescherming met zijn vertrek uit Zweden is komen te vervallen. Voorts is verweerder voorbij gegaan aan hetgeen eiser naar voren heeft gebracht omtrent de gang van zaken aangaande de scheiding van zijn kinderen. Zowel de Zweedse als de Duitse autoriteiten hebben gefaald als het gaat om het bijeenhouden van het gezin, nu zij geen rekening gehouden hebben met het feit dat eiser tegen zijn zin in gescheiden is van zijn kinderen. Gezien deze gang van zaken waarbij ook in aanmerking dient te worden genomen dat eiser in Zweden is aangevallen en bedreigd, kan onmogelijk geconcludeerd worden dat eiser een sterkere band heeft met Zweden. Ten onrechte wordt eiser bovendien tegengeworpen dat hij bij zijn zienswijze een onvertaald document heeft overgelegd, nu zijn procedure te kort was om voor een vertaling zorg te dragen.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien:
a. de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
Ingevolge artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Wet indien, naar het oordeel van Onze Minister, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, en
c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
d. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
e. de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
Ingevolge artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Wet indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn asielstatus in Zweden is komen te vervallen. Zoals verweerder terecht heeft overwogen, kan eiser als Zweedse statushouder naar Nederland reizen. De enkele omstandigheid dat eiser zich in Nederland bevindt betekent daarom niet dat de Zweedse autoriteiten de aan eiser verleende internationale bescherming hebben ingetrokken. De rechtbank gaat er, gelet op het resultaat dat is neergelegd in Eurodac, dan ook vanuit dat eiser nog altijd internationale bescherming geniet in Zweden.
6.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder volledig voorbij is gegaan aan de gang van zaken aangaande de scheiding van eiser en zijn kinderen. In het bestreden besluit heeft verweerder hier immers uitgebreid aandacht aan besteed. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aan eiser zelf is om dit bij de Zweedse autoriteiten dan wel geëigende instanties aan te kaarten, hetgeen eiser blijkens zijn verklaringen heeft gedaan. Eiser heeft zich tot de Zweedse immigratiedienst gewend om gezinshereniging met zijn kinderen aan te vragen en hierop zou een beslissing genomen zijn. Indien eiser het niet eens is met de beslissing van de Zweedse immigratiedienst kan hij hiertegen bezwaar aantekenen dan wel zich wenden tot de hogere autoriteiten. Gesteld noch gebleken is dat eiser dit heeft gedaan. Eiser heeft ook niet door middel van zijn verklaringen dan wel onder verwijzing naar algemene bronnen aannemelijk gemaakt dat dit bij voorbaat kansloos is.
6.3.
Wat betreft de bedreiging en aanval in Zweden overweegt de rechtbank dat eiser hiervoor de bescherming van de Zweedse autoriteiten heeft ingeroepen. Uit zijn verklaringen blijkt dat eiser aangifte heeft gedaan en dat de persoon die hem heeft bedreigd een gebiedsverbod van de politie heeft gekregen. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank daarom niet af dat eiser in het geval van nieuwe problemen met deze man in Zweden niet de hulp van de autoriteiten kan inroepen.
6.4.
Nu niet in geschil is dat Zweden internationale bescherming aan eiser heeft verleend, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1793), dat alleen al omdat eiser in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft, voldaan is aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat niet kan worden geconcludeerd dat hij een voldoende sterke band met Zweden heeft dat van hem verwacht kan worden dat hij terugkeert naar Zweden.
6.5.
De door eiser bij zijn zienswijze overgelegde verklaring kan hem ook niet baten. Daargelaten dat verweerder eiser tegenwerpt dat dit document onvertaald is, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt in de besluitvorming dat dit document er niet aan af doet dat het op de weg van eiser ligt om zijn beklag te doen bij de autoriteiten dan wel geëigende instanties in Zweden indien hij van mening is dat hij in strijd met geldende regelgeving van zijn kinderen gescheiden is.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.