ECLI:NL:RBDHA:2020:4603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
NL20.9103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortduring van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2020 uitspraak gedaan over de voortduring van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De rechtbank constateert dat de eiser sinds de sluiting van het onderzoek op 16 maart 2020 geen inspanningen heeft verricht om afdoende en verifieerbare gegevens te verkrijgen die de autoriteiten van zijn land van herkomst in staat zouden stellen het benodigde onderzoek te verrichten voor de afgifte van een laissez-passer (LP). De rechtbank overweegt dat de tijdelijke sluiting van het luchtruim door Marokko als gevolg van de coronamaatregelen geen reden is om aan te nemen dat de voortduring van de bewaring disproportioneel is. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zijn situatie rechtvaardigen.

De rechtbank wijst erop dat de plicht om Nederland te verlaten op eiser rust en dat hij actief moet meewerken aan het verkrijgen van de benodigde documenten. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te veronderstellen dat de uitzetting naar zijn land van herkomst binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. De rechtbank heeft ook de psychische klachten van eiser in overweging genomen, maar oordeelt dat deze niet voldoende zijn onderbouwd en dat de belangen van de staat bij voortduring van de bewaring zwaarder wegen dan de belangen van eiser.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9103

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 10 januari 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 maart 2020 (in de zaak NL20.5070) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op 16 maart 2020 dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. In dat kader brengt hij naar voren dat hij heeft meegewerkt aan de presentaties bij de autoriteiten van Algerije en Marokko, maar er nog steeds geen laissez-passer (hierna: LP) is afgegeven. Verder is van belang dat er geen vluchten gaan naar Marokko tot in ieder geval 20 mei 2020. In dat kader verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:3270).
Voorts voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Zo worden geen vertrekgesprekken meer gevoerd en vinden geen uitzettingshandelingen plaats gedurende een lagere tijd. Pas op 21 april 2020 heeft na lange tijd een gesprek plaatsgevonden. Eiser heeft veel psychische klachten en de detentie is te zwaar voor hem.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat op eiser de plicht rust Nederland te verlaten en mee te werken aan zijn vertrek naar zijn land van herkomst of een ander land waar zijn toegang is gewaarborgd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD4787) brengt die rechtsplicht met zich dat van eiser kan worden gevergd dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen.
4.2
In de uitspraak van 19 maart 2020 heeft deze rechtbank en zittingsplaats reeds geoordeeld dat eiser tot dat moment zelf geen activiteiten heeft ondernomen om aan de benodigde reisdocumenten te komen, ook niet in de periode dat hij niet in detentie zat of in Zwitserland verbleef. Dat eiser wel heeft meegewerkt aan de presentaties bij de Marokkaanse en Algerijnse vertegenwoordigingen in Nederland is onvoldoende om aan de hierboven genoemde rechtsplicht te voldoen. De rechtbank stelt vast dat sinds de sluiting van het onderzoek op 16 maart 2020 dat aan de uitspraak van 19 maart 2020 ten grondslag ligt, eiser geen inspanningen heeft verricht bij het verkrijgen van afdoende, concrete en verifieerbare gegevens die de autoriteiten van zijn land van herkomst in staat kunnen stellen het benodigde onderzoek te verrichten ten behoeve van de afgifte van een LP. Eiser heeft evenmin bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hij hiertoe niet in staat kan worden geacht.
4.3
Gelet op het voorgaande bestaat thans geen grond voor het oordeel dat bij medewerking van eiser het zicht op uitzetting naar zijn land van herkomst (Marokko of Algerije) binnen een redelijke termijn ontbreekt. Voor zover eiser stelt dat er geen vluchten naar Marokko gaan overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat Marokko thans het luchtruim heeft gesloten wegens de uitbraak van het coronavirus, op dit moment nog is aan te merken als een tijdelijke belemmering. Weliswaar valt niet uit te sluiten dat de situatie nog enige tijd zal voortduren, maar op dit moment kan nog niet worden geoordeeld dat dit zodanig lang zal zijn, dat de uitzetting niet meer binnen een redelijke termijn kan plaatsvinden (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1141). Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder afhankelijk is van de autoriteiten van het land van herkomst van eiser. Dit omdat eiser onvoldoende inspanningen verricht om zelf de benodigde documenten te verkrijgen, dan wel om afgifte van dergelijke documenten te bespoedigen. Zowel de Marokkaanse als de Algerijnse autoriteiten hebben het verzoek om afgifte van een LP voor eiser in onderzoek genomen. Verder is eiser bij de vertegenwoordiging van beide landen gepresenteerd en zij hebben niet te kennen gegeven dat geen LP zal worden afgegeven aan eiser. Daarom mag verweerder het onderzoek voorlopig afwachten. Verder rappelleert verweerder regelmatig bij zowel de Algerijnse autoriteiten als bij de Marokkaanse autoriteiten, voor het laatst op 18 maart en 8 april 2020. Daarnaast houdt verweerder regelmatig een vertrekgesprek met eiser, voor het laatst op 21 april 2020. Niet kan dan ook worden gezegd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
4.4
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat er geen grond is voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 maart 2020 kan niet slagen. Nog daargelaten dat die uitspraak dateert van voor de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak ging het in die zaak, anders dan in het geval van eiser, om een vreemdeling die gereed was om uitgezet te worden en geen nadere handelingen meer waren vereist. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Verder heeft eiser nog naar voren gebracht dat hij psychische klachten heeft en bang is besmet te raken met het coronavirus in het detentiecentrum. Verweerder kan volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Daarbij is van belang dat eiser al vier maanden in detentie zit. Voorts zijn door de maatregelen vanwege het coronavirus veel beperkingen in het detentiecentrum. Dit is zwaar voor eiser.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser verblijft nu ongeveer vier maanden in bewaring. Naar vaste jurisprudentie komt gedurende de eerste zes maanden van de bewaring in beginsel meer gewicht toe aan de belangen van verweerder bij voortduring van de bewaring dan aan de belangen van eiser bij invrijheidstelling. Niettemin kunnen bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat aan de belangen van eiser, ook al is de zes maanden termijn nog niet verstreken, een groter gewicht toekomst dan aan de belangen van verweerder. Van zulke omstandigheden is niet gebleken. Eiser heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn een lichter middel toe te passen of op grond waarvan de belangenafweging in zijn voordeel zou moeten uitvallen.
5.2
Tevens duurt de bewaring nog niet zo lang dat verweerder daarom gehouden zou zijn opnieuw een expliciete belangenafweging op schrift te stellen. Daarnaast vormen ook de ontwikkelingen rondom het coronavirus op dit moment nog geen aanleiding om de belangenafweging in het voordeel van eiser te doen uitvallen. Hoe zorgwekkend de verspreiding van het coronavirus op dit moment ook is, het is niet gebleken dat het detentiecentrum waar eiser verblijft onvoldoende voorzorgsmaatregelen treft om de vreemdelingen te beschermen. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat de verspreiding van het coronavirus en de daartegen gerichte maatregelen onaanvaardbare gevolgen hebben voor vreemdelingen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden. Eiser heeft verder geen bijzondere of klemmende individuele omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de voortduring van de bewaring disproportioneel moet worden geacht. De gestelde medische klachten heeft eiser niet met stukken onderbouwd.
5.3
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.