ECLI:NL:RVS:2008:BD4787

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803407/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van ongedocumenteerde Chinese vreemdeling binnen redelijke termijn

In deze zaak gaat het om de vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 11 april 2008. De vreemdeling heeft verklaard ongedocumenteerd te zijn, maar heeft wel persoonsgegevens verstrekt, waaronder zijn naam, geboortedatum en laatst bekende adres. Tijdens een leeftijdsonderzoek is echter gebleken dat de opgegeven geboortedatum onjuist is, wat twijfels oproept over de realiteitszin van de verstrekte gegevens en de bereidheid van de vreemdeling om medewerking te verlenen aan zijn uitzetting.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 mei 2008 geoordeeld dat er geen grond is om te stellen dat uitzetting van de vreemdeling binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt deze uitspraak en benadrukt dat het aan de staatssecretaris van Justitie is om voortvarendheid te betrachten in de samenwerking met de Chinese autoriteiten, aangezien er in het verleden geen reisdocumenten zijn verstrekt aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen.

De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, maar de Afdeling oordeelt dat de grieven van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak kunnen leiden. De vreemdeling is verplicht om actief mee te werken aan het verkrijgen van de benodigde gegevens voor zijn uitzetting. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

200803407/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/13137 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 2 mei 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2008, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.P. Bouma, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.J. Hamerslag, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.1. Hetgeen als eerste grief is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.2. In de tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in de huidige procedure te vroeg is om aan het gegeven dat de Chinese autoriteiten, in tegenstelling tot hetgeen de staatssecretaris tot voor kort steevast heeft gemeld, in het jaar 2007 aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen geen laissez-passer hebben verstrekt, consequenties te verbinden, in die zin dat uitzetting binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Daartoe betoogt hij, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat bewaring niet mogelijk is, indien de uitzetting niet binnen een redelijke termijn kan worden gerealiseerd. Uit niets blijkt dat de Chinese autoriteiten nu wel binnen een redelijke termijn zullen overgaan tot afgifte van reisdocumenten, aldus de vreemdeling.
2.2.1. Op de vreemdeling rust de rechtsplicht Nederland te verlaten. Dit brengt mee dat van hem kan worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te kunnen bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Door de vreemdeling is niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat hij niet in staat kan worden geacht gegevens als vorenbedoeld te verschaffen.
2.2.2. De vreemdeling heeft op 6 april 2008 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 11 april 2008 heeft de staatssecretaris die aanvraag afgewezen.
Blijkens de rapporten van het in de asielprocedure gehouden eerste en nader gehoor van onderscheidenlijk 7 april 2008 en 9 april 2008 heeft de vreemdeling verklaard dat hij ongedocumenteerd is, maar heeft hij wel persoonsgegevens, waaronder zijn naam, geboortedatum en laatst bekende adres, verstrekt. Uit een vervolgens ingesteld leeftijdsonderzoek is gebleken dat de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum onjuist is. Dat doet twijfel rijzen aan het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling verstrekte persoonsgegevens en zijn bereidheid tot het verlenen van daadwerkelijke medewerking. Onder deze omstandigheden moet de staatssecretaris de gelegenheid worden geboden de door de vreemdeling verstrekte gegevens nader te onderzoeken.
In de gegeven situatie bestaat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat uitzetting van de vreemdeling binnen redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat het op de weg van de staatssecretaris ligt voortvarendheid te betrachten bij het verwezenlijken van zijn streven tot intensivering van de samenwerking met de Chinese autoriteiten, zoals aangekondigd in zijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 22 april 2008, nu vaststaat dat de Chinese autoriteiten in het jaar 2007 en in de eerste vier maanden van 2008 geen reisdocumenten aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen hebben verstrekt.
De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Roosmalen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2008
53-551.