ECLI:NL:RBDHA:2020:4446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
C/09/575416 / HA ZA 19-644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van Engelse straf voor drugshandel; aanpassing van gevangenisstraf naar Nederlands recht

In deze zaak vorderen twee eisers, die in Engeland zijn veroordeeld voor drugshandel, dat de rechtbank de aanpassing van hun gevangenisstraf door de Nederlandse Staat onrechtmatig verklaart. De eisers, beiden gedetineerd in Nederland, zijn in Engeland veroordeeld tot respectievelijk 14 en 20 jaar gevangenisstraf voor het vervoeren van een ton cocaïne. De Engelse autoriteiten hebben Nederland verzocht om de tenuitvoerlegging van deze straffen over te nemen, waarbij de gevangenisstraffen zijn aangepast naar het Nederlandse strafmaximum van 12 jaar op basis van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS). De rechtbank moet beoordelen of de aanpassing van de straffen door de Minister van Justitie en Veiligheid, op advies van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, rechtmatig is. De eisers stellen dat de kwalificatie van hun feiten naar Nederlands recht onjuist is, omdat zij in Engeland niet zijn veroordeeld voor invoer, maar voor het voorhanden hebben van drugs. De rechtbank oordeelt dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op goede gronden heeft geoordeeld dat de bewezen feiten naar Nederlands recht kwalificeren als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/575416 / HA ZA 19-644
Vonnis van 27 mei 2020
in de zaak van
1.
[eiser, sub 1], verblijvende in de penitentiaire inrichting in [plaats 1] ,
2.
[eiser, sub 2], verblijvende in de penitentiaire inrichting in [plaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. S.E.C. Veldhof te Goes,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN(
Ministerie van Justitie en Veiligheid), te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna [eiser, sub 1] , [eiser, sub 2] en de Staat genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 juni 2019, met producties 1 tot en met 8;
` - de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 16;
- het tussenvonnis van 21 augustus 2019 waarin de comparitie van partijen is bevolen;
- de brief namens de Staat van 14 februari 2020, met productie 17;
- het proces-verbaal van de comparitie van 12 maart 2020 en de daarin genoemde pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op het proces-verbaal te maken. De rechtbank heeft van partijen geen opmerkingen ontvangen.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] zijn op 30 augustus 2015, terwijl zij door Engelse territoriale wateren zeilden, aangehouden door
UK Border Officials.
2.2.
In het schip van [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] is ruim een ton cocaïne aangetroffen. De drugs waren verborgen op verschillende locaties in het schip.
2.3.
[eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] zijn door de Engelse autoriteiten strafrechtelijk vervolgd. De tenlastelegging (
indictment) luidt, voor zover hier van belang:

[eiser, sub 2] and [eiser, sub 1] are charged as follows:
STATEMENT OF OFFENCE
Knowingly concerned in the carrying or concealing of a controlled drug on a Ship contrary to s. 19(2) Criminal Justice (International Co-operation) Act 1990
PARTICULARS OF OFFENCE
[eiser, sub 2] and [eiser, sub 1] on or before the 30th day of August 2015 were knowingly concerned in the carrying or concealing of a controlled drug of Class A, namely a quantity of cocaine on a ship in contravention of s.19(2)(b) of the Criminal Justice (International Co-operation) Act 1990.
2.4.
[eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] hebben ter terechtzitting van de Crown Court te Maidstone op 18 december 2015 respectievelijk 21 maart 2016 een
guilty pleageaccepteerd voor hetgeen hen ten laste is gelegd.
2.5.
De Crown Court te Maidstone heeft [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] ter terechtzitting op 3 juni 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf van respectievelijk veertien jaren en twintig jaren plus negen maanden. De
sentencing remarksvan de zitting van 3 juni 2016 luiden, voor zover hier van belang:

I want to start by making a general observation, and it is this: those of us who sit as judges in the Crown Court, dealing each day with offences that relate to dangerous drugs, know well fine the impact of cocaine on the users of that drug, see lives destroyed and communities diminished as a result. Without importations of this kind, and on this scale, the drugs’ market in cocaine would not flourish as it does, and thus when offences of this kind come before the courts exemplary sentences are called for.
[eiser, sub 2] and [eiser, sub 1] , on the 30th August of 2015 the yacht you were sailing was detained by UK Border Officers. When eventually searched sophisticated concealments were found within the body of the yacht and at least “one ton” of cocaine was discovered; every available part of that yacht had been utilised for the purpose of importing this controlled drug in order to increase the value of the amount of the consignment, which forms part of this criminal enterprise, somewhere in excess of 40 million pounds in terms of value, in the United Kingdom. I am told that this is, if not the largest, then certainly one of the largest importations of its kind to have been intercepted, in a yacht, by Border Officials. And I also understand, from the expert evidence that I have read from [A] , that the use of a yacht mitigates the risk of border crossings; in other words, use the high seas and less the chance of your being caught. So much for the bare facts of this case.
(…)
(…) I have no hesitation in stating that you, [eiser, sub 2] , well and truly pass the threshold for acting in a “leading role”.
As to you, [eiser, sub 1] , I am satisfied so I am sure that you too fall within the “leading role” category, but you are right at the bottom of that category.
(…)
All are agreed, when looking at sentencing principle, that at its heart this case reflects the principle of (Inaudible) of Nations; it may well be that these drugs would have gone to Holland, but thankfully there is international cooperation in regard to the seizing of drugs, and, as has rightly been observed by all parties, I have to deal with you pursuant to principles of English-sentencing policy. (…)
It is quite clear, from all that I have said, that, in terms of the Sentencing Guidance, the Category of sentence that is set out there does not cover what I have to deal with in this case, and I make abundantly clear, for the sake of the record, that her are good reasons here from departing from those Guidelines. Ordinarily, in importations of this magnitude the Sentencing Council has indicated that a “starting point” would be 20 years’ imprisonment; but the levels that I am dealing with here, I regret to say, take this case far above that particularly level of sentence.
Stand up, please, now, [eiser, sub 2] . In your case, having looked at and having had regard to both the aggravating and mitigating features, my starting point is one of 26 years’ imprisonment. I reduce that sentence by 20 per cent, which means the sentence of the court today is one of 20 years and nine months imprisonment. You will serve half the sentence, less the time that you have already spent in custody. (…)
[eiser, sub 1] , please stand up. Having looked at the aggravating and mitigating features in your case, and having borne in mind that you are at the bottom of the “leading role” category, where I am dealing with this amount of importation of drugs my starting point in you case is one of 20 years’ imprisonment. I reduce that by 30 per cent to arrive at a sentence of 14 years’ imprisonment. You will serve half the sentence, less the time that you have spent in custody already (…)
2.6.
[eiser, sub 1] heeft op 15 oktober 2016 ingestemd met het voornemen van de Engelse autoriteiten om hem over te plaatsen naar een gevangenis in Nederland. [eiser, sub 2] heeft hetzelfde gedaan op 17 oktober 2016.
2.7.
De Engelse autoriteiten hebben op 29 maart 2017 en 22 juni 2017 de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) verzocht de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf die de Crown Court te Maidstone aan [eiser, sub 1] respectievelijk [eiser, sub 2] heeft opgelegd over te nemen. De tenuitvoerleggingsverzoeken zijn gebaseerd op het Kaderbesluit 2008/909/JHA van 27 november 2008 van de Raad van de Europese Unie dat ziet op de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie [1] (het Kaderbesluit). Het Kaderbesluit is in Nederland geïmplementeerd in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS).
2.8.
De Engelse autoriteiten hebben als bijlage bij de tenuitvoerleggingsverzoeken onder meer overgelegd het certificaat als bedoeld in het Kaderbesluit en kopieën van de
order of imprisonment, de
indictmenten de
sentencing remarksvan de zitting van 3 juni 2016 bij de Crown Court te Maidstone .
2.9.
De Minister heeft de tenuitvoerleggingsverzoeken ingevolge artikel 2:11 WETS doen toekomen aan de advocaat-generaal bij het ressortsparket, die de verzoeken heeft voorgelegd aan de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Ten aanzien van [eiser, sub 1]
2.10.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 29 mei 2017 geoordeeld dat er geen gronden zijn om de erkenning van de uitspraak waarbij aan [eiser, sub 1] de gevangenisstraf is opgelegd te weigeren. Ten aanzien van de dubbele strafbaarheid, de kwalificatie van het feit naar Nederlands recht en het toepasselijke strafmaximum overweegt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:

Aan veroordeelde is bovenvermelde vrijheidsbenemende straf opgelegd wegens – kort gezegd – het medeplegen van het invoeren van minstens één ton cocaïne.
Het feit levert naar Nederlands recht op, indien in Nederland gepleegd, het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het strafmaximum naar Nederlands recht is twaalf jaren.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden komt tot het oordeel dat de aan [eiser, sub 1] opgelegde gevangenisstraf wordt aangepast tot twaalf jaren.
2.11.
De Minister heeft overeenkomstig het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij brief van 23 juni 2017 de Engelse autoriteiten bericht dat Nederland bereid is de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van [eiser, sub 1] over te nemen en dat de duur van de gevangenisstraf wordt aangepast naar twaalf jaren.
2.12.
Eveneens bij brief van 23 juni 2017 heeft de Minister aan de advocaat van [eiser, sub 1] bericht:

Naar aanleiding van uw vraag met betrekking tot de kwalificatie heb ik navraag gedaan bij het hof in Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft mij geantwoord dat:

In de WETS-procedure dient het hof in het kader van de beoordeling van de dubbele strafbaarheid te beoordelen welke strafbare feiten de concrete vastgestelde feiten naar Nederlands recht op zouden leveren. Dit kan er toe leiden dat de kwalificatie naar Nederlands recht afwijkt van de kwalificatie van het buitenlandse gerecht.
Uit het Britse vonnis blijkt dat de veroordeelde betrokken was bij een omvangrijke internationale drugssmokkel. Uit de bijgevoegde feitenomschrijving en sentencing remarks blijkt dat verdachte en zijn mededader vanuit het Caribisch gebied naar Europa zijn gevaren. Terwijl zij door de Britse territoriale wateren zeilden, werden zij door de Britse autoriteiten onderschept. Desgevraagd vertelden de verdachten dat zij op weg waren naar Nederland. In de boot werd vervolgens ruim een ton aan cocaïne aangetroffen. Uit de sentencing remarks blijkt bovendien dat de Britse rechter bij het vaststellen van de op te leggen sanctie (…) de sentencing guidelines voor het invoeren van drugs als uitgangspunt heeft genomen. Gelet op de door de Britse rechter vastgestelde feiten is het hof van oordeel dat het feit naar Nederlands recht gekwalificeerd dient te worden als het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding om het eerder gegeven oordeel te herzien.””.
2.13.
De Minister heeft op 21 juli 2017 overeenkomstig artikel 2:12 lid 1 WETS beslist, voor zover hier van belang, dat de aan [eiser, sub 1] opgelegde straf “
wegens het medeplegen van het invoeren van minstens één ton cocaïne” door de Crown Court te Maidstone in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd en dat het vonnis door Nederland wordt erkend. Gelet op het in Nederland geldende strafmaximum wordt de gevangenisstraf aangepast naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf jaren.
2.14.
[eiser, sub 1] is op 8 augustus 2017 overgedragen aan Nederland. Hij is sindsdien gedetineerd in een penitentiaire inrichting in Nederland.
Ten aanzien van [eiser, sub 2]
2.15.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 4 oktober 2017 geoordeeld dat er geen gronden zijn om de erkenning van de uitspraak waarbij aan [eiser, sub 2] de gevangenisstraf is opgelegd te weigeren. Over de dubbele strafbaarheid, de kwalificatie van het feit naar Nederlands recht en het toepasselijke strafmaximum overweegt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:

Aan veroordeelde is bovenvermelde vrijheidsbenemende straf opgelegd wegens – kort gezegd – het invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne.
Het feit levert naar Nederlands recht op het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A gegeven verbod. Hieraan staat de door de Engelse rechter gegeven kwalificatie niet in de weg, zoals de advocaat heeft opgemerkt, nu ‘the carrying or conceiling of a controlled drug’ gevolgd wordt door ‘on a ship’, waarbij het hof de tekst van de overtreden bepaling in de beschouwingen heeft betrokken, en onder meer uit de ‘sentencing remarks’ blijkt dat de rechter invoer bewezen heeft geacht.
Het strafmaximum naar Nederlands recht is twaalf jaar.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden komt tot het oordeel dat de aan [eiser, sub 2] opgelegde gevangenisstraf wordt aangepast tot twaalf jaren.
2.16.
De Minister heeft overeenkomstig het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij brief van 19 oktober 2017 de Engelse autoriteiten bericht dat Nederland bereid is de tenuitvoerlegging van het de gevangenisstraf van [eiser, sub 2] over te nemen en dat de duur van de gevangenisstraf wordt aangepast naar twaalf jaren.
2.17.
De Minister heeft op 9 november 2017 overeenkomstig artikel 2:12 lid 1 WETS beslist, voor zover hier van belang, dat de aan [eiser, sub 2] in Engeland opgelegde straf wegens “
het invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne” door de Crown Court te Maidstone in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd en dat het vonnis in Nederland wordt erkend. Gelet op het in Nederland geldende strafmaximum, wordt de opgelegde gevangenisstraf aangepast naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaren.
2.18.
[eiser, sub 2] is op 7 december 2017 overgedragen aan Nederland. [eiser, sub 2] ondergaat zijn gevangenisstraf sindsdien in een penitentiaire inrichting in Nederland.

3.De relevante wetsartikelen

3.1.
Artikel 19 (2)(b) van de
Criminal Justice (International Co-operation) Act 1990luidt:
19 Ships used for illicit traffic.
(…)
(2) A person is guilty of an offence if on a ship to which this section applies, wherever it may be, he –
(a) (…)
(b) is in any way knowingly concerned in the carrying or concealing of a controlled drug on the ship,
knowing or having reasonable grounds to suspect that the drug is intended to be imported or has been exported contrary to section 3 (1) of the Misuse of Drugs Act 1971 or the law of any state other than the United Kingdom.
3.2.
Artikel 2:11 lid 3 WETS luidt:
3. De bijzondere kamer van het gerechtshof beoordeelt:
a. of er gronden zijn om de erkenning van de rechterlijke uitspraak met toepassing van artikel 2:13, eerste lid, te weigeren;
b. of de ten uitvoer te leggen vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is en zo ja, welk strafbaar feit dit oplevert;
c. tot welke aanpassing van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie het vierde, vijfde of zesde lid aanleiding geeft.
3.3.
Artikel 2:12 lid 1 WETS luidt:
1. Onze Minister beslist over de erkenning van de rechterlijke uitspraak met inachtneming van het oordeel van de bijzondere kamer van het gerechtshof.
3.4.
Artikel 2 aanhef en onder A en B Opiumwet luidt:
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I (…):
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren.
Cocaïne is een middel dat is vermeld op lijst 1 behorende bij de Opiumwet.
3.5.
Artikel 10 lid 4 en 5 Opiumwet luidt:
4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

4.Het geschil

4.1.
[eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] vorderen, na vermindering van eis ter zitting, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank voor ieder van hen afzonderlijk:
I. voor recht verklaart dat de aanpassing door de Staat van het in Engeland gewezen vonnis naar een detentiestraf van twaalf jaren onrechtmatig is;
II. voor recht verklaart dat de huidige tenuitvoerlegging van de detentiestraf voor de duur van twaalf jaren onrechtmatig is;
III. gelast dat de Staat de detentiestraf aanpast naar acht jaren, althans in een goede justitie te bepalen datum, onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000 per dag bij overtreding van dit gebod;
IV. de Staat veroordeelt tot schadevergoeding, op te maken bij staat, voor de dagen dat [eiser, sub 1] dan wel [eiser, sub 2] langer in dententie verkeert dan na correcte aanpassing van de detentiestraf, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die datum tot de dag van invrijheidsstelling,
met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
4.2.
[eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] stellen dat de Staat jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door bij de erkenning van de door de Engelse rechter aan [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] opgelegde straf, overeenkomstig het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, te beslissen dat de gevangenisstraf zal worden aangepast naar twaalf jaren. Volgens [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] is het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat de bewezen verklaarde feiten naar Nederlands recht kwalificeren als opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A Opiumwet een klaarblijkelijke juridische misslag. [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] zijn in Engeland niet vervolgd en dus ook niet veroordeeld voor de invoer van drugs, maar voor het (in een schip) voorhanden hebben dan wel vervoeren van cocaïne (
knowingly concerned in the carrying or concealing of a controlled drug of Class A). Dit kwalificeert naar Nederlands recht als een handelen in strijd met artikel 2 onder B van de Opiumwet. Op overtreding van dit verbod staat een maximale gevangenisstraf van acht jaren. [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] vorderden dat de gevangenisstraf wordt aangepast naar dit strafmaximum.
4.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf die de Crown Court te Maidstone aan [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] heeft opgelegd wegens overtreding van artikel 19 (2)(b) van de
Criminal Justice (International Co-operation) Act 1990. De Engelse autoriteiten hebben Nederland verzocht de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf over te nemen. De Minister heeft, overeenkomstig het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hiermee ingestemd en de gevangenisstraf aangepast naar twaalf jaren. Partijen twisten over de vraag of het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op goede gronden heeft kunnen oordelen dat de in Engeland bewezen verklaarde feiten opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet opleveren.
5.2.
De Staat heeft terecht aangevoerd dat de Minister bij zijn beslissing op grond van artikel 2:12 lid 1 WETS is gebonden aan het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, tenzij het buitenlandse vonnis tot stand is gekomen met een flagrante schending van fundamentele rechtsbeginselen. Eisers stellen niet en ook anderszins is niet gebleken dat van een dergelijke schending sprake is.
5.3.
Anders dan de Staat aanvoert, staat naar het oordeel van de rechtbank de gebondenheid van de Minister aan het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, niet in de weg aan de vordering van [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] . In de procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op grond van de WETS wordt de veroordeelde niet gehoord en tegen het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden staat geen rechtsmiddel open. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de WETS is opgenomen dat de gang naar de civiele rechter openstaat indien een veroordeelde van mening is dat de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van een buitenlandse rechterlijke uitspraak onrechtmatig is (zie de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 32885 nr. 3). Dat die toegang beperkt is tot de gevallen waarin sprake is van de toepassing van facultatieve weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2:14 WETS, die niet aan het oordeel van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden zijn onderworpen, zoals de Staat betoogt, leest de rechtbank niet in de Memorie van Toelichting en evenmin in het door de Staat overgelegde en aangehaalde arrest van het gerechtshof Den Bosch van 29 mei 2018 (met zaaknummer 200.229.332/01) .
5.4.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden toetst bij een verzoek tot tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde vrijheidsbenemende sanctie op grond van artikel 2:11 lid 3 WETS of de ten uitvoer te leggen sanctie is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is. Als dat zo is, beoordeelt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vervolgens welk strafbaar feit de door de – in dit geval – Engelse rechter bewezenverklaarde feiten naar Nederlands recht opleveren. Aan de juridische kwalificatie door de Engelse rechter van de bewezen verklaarde feiten komt geen beslissende betekenis toe.
5.5.
[eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] stellen dat de kwalificatie naar Nederlands recht door het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden (invoer van drugs) onjuist is. Bij de vraag van welk strafbaar feit naar Nederlands recht sprake is, kan het alleen gaan om de feiten in de Engelse tenlastelegging (
indictment) en de bewezenverklaring daarvan in het dictum van het Engelse vonnis. [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat hen ten laste gelegd is dat zij drugs voorhanden hadden of vervoerden. De
indictmenten het dictum van het vonnis spreken over ‘
carrying’en ‘
concealing’en daar had de ‘
guilty plea’ ook enkel betrekking op. ‘
Import’ ofwel invoer van drugs is niet ten laste gelegd, en daarvoor zijn [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] ook niet veroordeeld. De
sentencing remarkszien enkel op de straftoemeting en niet op de vaststelling van strafbare feiten, aldus [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] .
5.6.
De Staat betoogt dat het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden bij de beoordeling op grond van artikel 2:11 lid 3 WETS moet kijken naar de feitelijke gedragingen die door de buitenlandse strafrechter bewezen zijn verklaard. Die feitelijke gedragingen kunnen door de veroordelende rechter anders zijn gekwalificeerd dan de Nederlandse rechter doet. De
indictmentis een vertrekpunt maar vervolgens moet het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden de bewezen feitelijke gedragingen beoordelen voor de kwalificatie van de straf naar Nederlands recht. Die beoordeling heeft (mede) mogen plaatsvinden aan de hand van de
sentencing remarksaldus de Staat.
5.7.
Anders dan [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] stellen, is de rechtbank van oordeel dat in Engeland de invoer van drugs wel een rol gespeeld heeft in het aan [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] tenlastegelegde feit. In de indictment (zie hiervoor onder 2.3) is aan [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] de overtreding van artikel 19 (2)(b) van de
Criminal Justice (International Co-Operation) Act 1990ten laste gelegd. Deze wet ziet op de internationale drugshandel en de bestrijding daarvan. Het betreffende artikel stelt strafbaar “
the carrying or concealing of a controlled drug on the ship, knowing or having reasonable grounds to suspect that the drug is intended to be imported (…)”. Oftewel: het is verboden om drugs waarvan betrokkene weet of vermoedt dat die bestemd zijn voor de invoer op een schip te vervoeren of te verbergen. De wetenschap of het vermoeden dat de drugs bestemd zijn voor invoer is dus een bestanddeel van artikel 19(2)(b) van de
Criminal Justice (International Co-Operation) Act 1990en van de tenlastelegging. Niet gesteld of anderszins is gebleken dat dit gedeelte van het wetsartikel in de tenlastelegging is geschrapt, zoals het geval was in het arrest van de Hoge Raad van
8 mei 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB1520) dat [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] in dit kader hebben aangehaald. [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] hebben conform de tenlastelegging een
guilty pleageaccepteerd en zijn veroordeeld wegens overtreding van artikel 19 (2)(b) van de
Criminal Justice (International Co-operation) Act 1990. Dit betekent dat de Engelse rechter bewezen heeft verklaard dat de drugs bestemd waren voor invoer en dat [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] hiervan op de hoogte waren althans dit vermoedden, alsook dat de
guilty pleahierop was gericht.
5.8.
[eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] hebben vervolgens gesteld dat overtreding van genoemd artikel 19(2)(b) van
de Criminal Justice (International Co-operation) Act 1990enkel bewijs van een poging tot invoer op zou kunnen leveren en dat daarmee niet het invoeren van drugs bewezen is verklaard.
5.9.
Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bij de vaststelling welke feitelijke gedragingen bewezen zijn, zich niet hoeft te beperken tot de
indictmenten het dictum, maar ook de
sentencing remarksvan de Engelse rechter mag betrekken, nu daarin ook de feitelijke gedragingen opgenomen zijn die aan de veroordeling van [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] ten grondslag liggen. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de
guilty pleadaarbij een beperkende factor zou moeten zijn.
5.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de
sentencing remarksvolgt dat de Engelse rechter heeft vastgesteld dat [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] vanuit het Caraïbisch gebied in een zeilschip een ton cocaïne naar Europa vervoerd hebben. [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] zijn in Engelse territoriale wateren aangehouden. Het vervoeren van een dergelijke hoeveelheid drugs op een schip van het grondgebied van het ene naar dat van een ander land, waar hiervan sprake is, duidt feitelijk op invoer van drugs.
5.11.
Voor zover [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] stellen dat de bewezen verklaarde feiten in de
sentencing remarksenkel zijn opgenomen op pagina 2 (tot aan de zin “
so much for the bare facts”), baat dit hen niet. In dit gedeelte van de
sentencing remarksheeft de Engelse rechter niet slechts in het algemeen overwegingen gewijd aan drugsinvoer maar ook vastgesteld dat de drugs op het schip van [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] bestemd waren voor de invoer. Dit blijkt uit de volgende passages waarin gerefereerd wordt aan
importing(het importeren) of
importations(import) (met onderstreping door de rechtbank):
- “
Withoutimportations of this kind, and on this scale, the drugs’ market in cocaine could not flourish as it does, and thus when offences of this kind come before the courts exemplary sentences are called for.
- “
When eventually searched sophisticated concealments were found within the body of the yacht and at least “one ton” of cocaine was discovered,every available part of that yacht had been utilised for the purpose of importing this controlled drugin order to increase the value of the amount of the consignment (…).
- “
I am told thatthis is, if not the largest, then certainlyone of the largest importations of its kind to have been intercepted, in a yacht, by Border Officials.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op goede gronden heeft kunnen oordelen dat de in Engeland bewezen feiten naar Nederlands recht zijn te kwalificeren als het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A Opiumwet. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zich in het kader van de beoordeling rekenschap gegeven van de door de Engelse rechter bewezen verklaarde feiten. De Engelse rechter heeft, overeenkomstig de tenlastelegging, bewezen verklaard dat [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] op het schip drugs vervoerden die bestemd waren voor de invoer. Het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden heeft deze feiten op goede gronden naar Nederlands recht kunnen kwalificeren als het opzettelijk binnen het grondgebied van een ander land brengen van een middel oftewel om de drugs in te voeren zoals strafbaar gesteld in met artikel 2 aanhef en onder A Opiumwet. De gevangenisstraf is overeenkomstig het strafmaximum voor dit artikel aangepast.
Dat de Engelse rechter de feiten niet eenduidig heeft gekwalificeerd als invoer van drugs, maakt dit anders. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de bewezen verklaarde feiten naar Nederlands recht kunnen en moeten kwalificeren, los van de kwalificatie van de Engelse rechter. De erkenningsbeslissing van de Minister ten aanzien van [eiser, sub 1] respectievelijk [eiser, sub 2] is dan ook niet onrechtmatig. De rechtbank wijst de vorderingen af.
5.13.
De rechtbank passeert het bewijsaanbod van [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] aangezien dit niet ter zake dienend is. De feiten die [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] aanbieden te bewijzen, zijn, voor zover ze door de Staat worden betwist, geen feiten die tot een (andere) beslissing van deze zaak kunnen leiden.
5.14.
Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen verdere bespreking.
5.15.
De rechtbank zal [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure veroordelen. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.725,00.
De vordering tot vergoeding van de nakosten wordt toegewezen als hierna vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst vorderingen van [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] af;
6.2.
veroordeelt [eiser, sub 1] en [eiser, sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.725,00, te vermeerderen met de kosten die na dit vonnis zijn ontstaan, begroot op € 157,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, op € 239,00, en met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis wat de kostenveroordeling in 6.2 betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, mr. R.C. Hartendorp en mr. H.H.J. Zevenhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2020.

Voetnoten

1.Publicatieblad van de Europese Unie, L 327/27, 5.12.2008, p. 27-46