Op 7 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Defensie. De eiser had op 19 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris op zijn aanvraag van 21 november 2019. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was verdaagd, waardoor de ingebrekestelling van de eiser prematuur was. Dit betekende dat de ingebrekestelling niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijke termijn was vastgesteld voor het nemen van een besluit op de aanvraag, maar dat de staatssecretaris had aangegeven dat de beslissing maximaal 180 dagen kon duren, afhankelijk van het advies van de verzekeringsarts. De rechtbank concludeerde dat de eiser zijn aanvraag via het Veteranenloket had ingediend en dat de brief van 27 november 2019, waarin de ontvangst van de aanvraag werd bevestigd, de termijn had verdaagd. Hierdoor was de ingebrekestelling van 28 januari 2020 niet geldig. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser niet-ontvankelijk, omdat de prematuur ingediende ingebrekestelling niet voldeed aan de vereisten van de Awb. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M.W.J. Sloots, en zal openbaar worden uitgesproken zodra de coronamaatregelen dit toelaten.