ECLI:NL:RBDHA:2020:4412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
NL20.497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van moeder met jong kind en de verantwoordelijkheid van Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een moeder met een jong kind betrokken was. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres betwistte de verantwoordelijkheid van Italië en voerde aan dat zij als kwetsbare moeder bijzondere bescherming nodig had. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Italië verantwoordelijk was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de Italiaanse autoriteiten in staat zijn om de nodige bescherming te bieden aan de eiseres en haar kind, en dat de zorgen over de opvang in Italië niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat Nederland mag uitgaan van de goede werking van het asielstelsel in andere EU-lidstaten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims adequaat te onderbouwen en de rol van de Dublinverordening in het Europese asielbeleid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.497

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer 1]
mede namens haar minderjarige kind
[naam kind], geboren op [geboortedatum kind] ,
V-nummer: [nummer 2]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, na schorsing op 22 januari 2020, plaatsgevonden op 13 mei 2020. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiseres betwist dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Nu zij die betwisting niet toelicht, volgt hieruit niet dat verweerder Italië ten onrechte als verantwoordelijke lidstaat heeft aangewezen.
3. Eiseres betoogt dat verweerder in redelijkheid is gehouden haar asielaanvraag aan zich te trekken.
3.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan een lidstaat besluiten een bij hem ingediend asielverzoek te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. Op grond van paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van die bevoegdheid. Hij doet dat in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
3.2.
Eiseres voert aan dat zij als moeder van een jong kind bijzonder kwetsbaar is en tijdens haar eerdere verblijf in Italië door mensenhandelaren tot prostitutie is gedwongen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin geen aanleiding heeft hoeven zien de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De bijzondere kwetsbaarheid van eiseres staat aan een overdracht op zichzelf genomen namelijk niet in de weg.
Dat geldt ook voor de omstandigheid dat eiseres heeft verklaard dat zij slachtoffer is van mensenhandelaren die haar tot prostitutie zouden hebben gedwongen. Zij heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat de Italiaanse autoriteiten haar geen bescherming willen of kunnen bieden. Dat eiseres die bescherming niet heeft willen of durven zoeken, naar zij stelt uit angst voor een vervloeking, doet hieraan niet af.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten opzichte van Italië ten onrechte van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. In de omstandigheid dat zij bijzonder kwetsbaar is, had verweerder volgens haar aanleiding moeten zien om individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen.
4.1.
In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat geldt ook voor bijzonder kwetsbare Dublinclaimanten, waaronder ouders met minderjarige kinderen, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld in haar uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:987. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan.
4.2.
Door in de gronden van beroep enkel te verwijzen naar wat zij bij zienswijze over het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft aangevoerd, slaagt eiseres niet in haar bewijsopdracht. Verweerder is daarop in het bestreden besluit al gemotiveerd ingegaan, terwijl eiseres in beroep niet toelicht waarom die motivering volgens haar ontoereikend is.
4.3.
Verder heeft eiseres in reactie op voormelde uitspraak aangevoerd dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) maar twee van de zeven interim measures heeft opgeheven en dat zij geen special protection vergunning heeft. Gelet op wat de Afdeling over die omstandigheden heeft overwogen onder rechtsoverweging 8.2 van haar uitspraak van 8 april 2020, slaagt eiseres niet in haar bewijsopdracht.
4.4.
Bij de aanvullende gronden van beroep van 12 mei 2020 heeft eiseres een scan overgelegd van een e-mailbericht van Vluchtelingenwerk Nederland van 11 mei 2020. Dat e-mailbericht vermeldt dat de publicatie van de 2019 update van het AIDA-rapport over Italië vertraging heeft opgelopen en tot op heden niet is gepubliceerd. Verder bevat het een opsomming van hyperlinks met korte beschrijvingen die verwijzen naar zeven publicaties op de website www.infomigrants.net, één publicatie op de website van het (in Turkije gevestigde) persbureau Anadolu Agency en één publicatie op de website van The New Humanitarian. De gedeeltes waar eiseres specifiek naar verwijst, zijn door haar gemarkeerd.
4.4.1.
Eiseres verwijst specifiek naar het artikel ‘Italy: Migrants to stay in centers beyond time limit’ van 6 april 2020 op de website infomigrants.net. Dat is een persbericht van ANSA, het algemeen persbureau van Italië. Dit persbericht vermeldt onder meer:
“(…) all migrants currently in reception centers should stay there until the end of the measures to combat the Covid-19 emergency. Some 85,000 migrants are hosted in the Italian reception system and many no longer meet the requirements to remain in the interior ministry facilities or in the SIPROIMI reception system managed with town councils.
Dat eiseres, als kwetsbare vreemdeling, in Italië niet in aanmerking zou komen voor passende opvang, heeft zij met haar enkele verwijzing naar het hiervoor vermelde persbericht van 6 april 2020 niet aannemelijk gemaakt. De daarin vermelde omstandigheid dat een groot aantal migranten niet langer beantwoordt aan de voorwaarden voor opvang geeft hiertoe geen aanleiding. Voor zover eiseres met haar stelling ‘dat migranten moeten worden gehuisvest in opvangcentra, zelfs als ze niet langer voldoen aan de eisen voor huisvesting,’ betoogt dat het de opvangcentra zijn die niet aan de eisen voldoen, berust dit betoog op een onjuiste lezing van het persbericht. Dat blijkt uit de opsomming van diverse categorieën migranten die daarop volgt.
4.4.2.
Eiseres verwijst verder naar het artikel ‘Italy’s coronavirus lockdown affects migrant projects too’ van 11 maart 2020 op de website infomigrants.net en wat staat vermeld onder het kopje ‘Overcrowded living conditions for migrants’ en het kopje ‘No access to healthcare’. Dit deel van het artikel bevat een beknopte weergave van een open brief. Het artikel vermeldt dat die open brief is gepubliceerd op een pro-migrantenwebsite en is geschreven door een groep migranten die in een tijdelijke opvang (CAS) verblijven. In die brief hebben zij hun zorgen geuit over de omstandigheid dat zij met vijf mensen op één kamer moeten slapen, soms zonder raam, en dat zij zich afvragen of de aanwezigheid van een container voor de opvang van eventuele zieken wel voldoende is. Ook melden zij dat velen geen toegang hebben tot medische zorg en voor medicatie moeten betalen.
De rechtbank is van oordeel dat de open brief geen basis biedt om algemene uitspraken te kunnen doen over de situatie in de opvangvoorzieningen in Italië. Het gaat om één enkele CAS. De open brief is bovendien geen objectieve en verifieerbare bron. De verwijzing naar het artikel van 11 maart 2020 biedt daarom geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat verweerder ten aanzien van Italië kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat geldt overigens ook voor de omstandigheid dat de publicatie van een verwachte update van het AIDA-rapport is aangekondigd maar nog niet verschenen is.
4.5.
Ten slotte heeft eiseres een (ongepubliceerde) uitspraak overgelegd van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 4 mei 2020 (zaaknummers NL20.8146 en NL20.8149), waarin een voorlopige voorziening is toegewezen, ondanks voormelde uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020. Eiseres verwijst naar de inhoud van de door haar overgelegde uitspraak, die zij gedeeltelijk heeft overgenomen in de aanvullende gronden van beroep van 12 mei 2020.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ook hiermee niet slaagt in haar bewijsopdracht. Daarbij staat voorop dat aan (vaste) jurisprudentie van de Afdeling, als de hoogste bestuursrechter in vreemdelingenzaken, in het algemeen meer gewicht toekomt dan aan een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, dat voor de rechtbank niet bindend is.
Verder acht de rechtbank van belang dat de Afdeling in haar uitspraak van 8 april 2020 heeft overwogen dat er in Italië bijzondere opvangvoorzieningen zijn voor kwetsbare personen, waaronder alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, zoals eiseres en haar dochtertje. Bij dat oordeel heeft de Afdeling de antwoorden betrokken die de Italiaanse autoriteiten hebben gegeven op vragen van het EHRM in de zaak F.O. en anderen, no. 48125/19 (een echtpaar met een baby van twee maanden).
Gelet op de weergave van die antwoorden in rechtsoverweging 8. van voormelde uitspraak, die ook kenbaar bij dit oordeel zijn betrokken (“Uit de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten blijkt immers dat in geval van asielzoekers de eenheid van het gezin wordt gewaarborgd en dat ook voor alleenstaande ouders met minderjarige kinderen de opvang voldoet aan de vereisten van de Opvangrichtlijn,” rechtsoverweging 8.2.), komt aan het enkele ontbreken van de originele antwoorden van de Italiaanse autoriteiten in het procesdossier naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen betekenis toe.
Aan het door eiseres benoemde onderscheid dat gemaakt moet worden tussen ouders met kinderen en zwangere vrouwen enerzijds en de overige kwetsbare personen anderzijds, komt in deze zaak evenmin betekenis toe, nu met de categorie bijzonder kwetsbare vreemdelingen waartoe eiseres behoort (alleenstaande ouders met minderjarige kinderen), in de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 uitdrukkelijk rekening is gehouden.
De omstandigheid dat in de door eiseres overgelegde uitspraak is overwogen dat de behandeling van een (met haar zaak vergelijkbare) beroepszaak is aangehouden in afwachting van de beoordeling door het EHRM van de zaken waarin voorzieningen zijn getroffen, leidt evenmin tot het oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder in haar geval ten opzichte van Italië ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan, in het licht van wat hiervoor is overwogen over de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020. Bovendien verzoekt eiseres nu ook niet om de behandeling van haar beroep aan te houden, maar integendeel om daarop te beslissen.
Tot slot voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten op een inzichtelijke wijze te onderbouwen welke effecten de maatregelen ter bestrijding van de coronacrisis voor opvang van kwetsbare vreemdelingen heeft. Ook hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder ten opzichte van Italië ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Vanwege de coronacrisis vinden op dit moment geen overdrachten plaats. Dat is een tijdelijk en feitelijk overdrachtsbeletsel, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032. Wanneer dat beletsel weer is opgeheven, kan eiseres in beginsel alsnog worden overgedragen aan Italië. Dat redelijkerwijs te voorzien valt dat tegen die tijd sprake zal zijn van een zodanig structurele verslechtering in de opvangomstandigheden als gevolg van de in Italië getroffen maatregelen ter bestrijding van de coronacrisis dat bijzonder kwetsbare Dublinclaimanten in Italië een reëel risico zullen lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er daarom vooralsnog van worden uitgegaan dat de Italiaanse autoriteiten eiseres en haar dochtertje na de feitelijke overdracht opvang zullen verlenen in overeenstemming met de richtlijnen. Als zich daarbij eventuele problemen voordoen, kan eiseres zich daarover beklagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Dat daartoe geen mogelijkheid is of dat dit redelijkerwijs niet van haar kan worden gevergd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt.
4.6.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Gerde, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.