ECLI:NL:RBDHA:2020:4346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering en intrekking aanvraag onder druk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer over de toekenning van een bijstandsuitkering. Eiseres had op 11 december 2018 een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend, maar trok deze aanvraag in na een gesprek op 24 januari 2019, waarin zij verklaarde dat haar ex-man nog bij haar verbleef. Op 4 februari 2019 diende zij opnieuw een aanvraag in. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de eerste aanvraag niet onder druk had plaatsgevonden en dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering terecht op 4 februari 2019 was vastgesteld. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet voldoende had meegewerkt aan een huisbezoek, wat verweerder als reden aanvoerde om de bijstandsverlening te weigeren. Eiseres betoogde dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering op 11 december 2018 moest worden gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.O. Perquin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: V. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot toekenning van een uitkering krachtens de Participatiewet (Pw) per 4 februari 2019 afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2019 (primair besluit II) heeft verweerder het aan eiseres betaalde voorschot van € 800,- teruggevorderd.
Bij besluit van 13 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de primaire besluiten herroepen, eiseres per 4 februari 2019 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande ouder en de terugvordering van het betaalde voorschot vervallen verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus heeft er met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.

Overwegingen

1.1
Eiseres en haar echtgenoot hebben op 7 december 2018 bij de rechtbank een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend.
1.2
Eiseres heeft op 11 december 2018 een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Naar aanleiding van de aanvraag heeft op 24 januari 2019 een gesprek met eiseres plaatsgevonden omtrent haar woon- en leefsituatie. Nadat zij daarin had verklaard dat haar ex-man nog bij haar verblijft, heeft zij een verklaring ondertekend dat zij haar aanvraag intrekt.
1.3
Eiseres heeft op 4 februari 2019 opnieuw een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend naar de norm van een alleenstaande ouder.
2.1
Bij de primaire besluiten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende medewerking had verleend aan een huisbezoek, waardoor het recht op bijstand niet was vast te stellen.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiseres alsnog per 4 februari 2019 een bijstandsuitkering toegekend en de terugvordering laten vervallen. Verweerder overweegt dat, nu eiseres op 28 februari 2019 al had meegewerkt aan een huisbezoek, het slecht verlopen huisbezoek op 20 maart 2019 haar niet mag worden tegengeworpen. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er geen reden is om 11 december 2018 als ingangsdatum van de bijstandsuitkering aan te houden. Hem is niet gebleken dat eiseres haar aanvraag van 11 december 2018 onder druk heeft ingetrokken.
3. Eiseres betoogt dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering op 11 december 2018 moet worden gesteld. Zij beheerst de Nederlandse taal niet goed. Zij heeft het gespreksverslag op 24 januari 2019 niet willen ondertekenen, aangezien zij dat eerst aan haar advocaat wilde voorleggen. Omdat dit niet werd toegestaan, heeft zij alsnog getekend. Zij was in de veronderstelling dat er nog een afwijzing van de aanvraag zou volgen, waartegen zij bezwaar kon maken. Eerst op 4 februari 2019 werd haar verteld dat zij opnieuw een aanvraag diende te doen om een bijstandsuitkering te krijgen.
Eiseres betwist dat dat de summiere gespreksverslagen die zij heeft ondertekend een juist beeld geven van hetgeen zij verklaard heeft. Bij de hoorzitting heeft zij in het bijzijn van een tolk nader verklaard over hetgeen zij wel en niet heeft verklaard tijdens het gesprek op 24 januari 2019. Nu de intrekking bovendien onder druk is gebeurd, waar zij niet eerder tegen kon opkomen, dient van de indieningsdatum van de eerste aanvraag uitgegaan te worden. Eiseres wijst erop dat zij nog steeds kampt met financiële problemen die zijn ontstaan in de twee maanden waarover haar geen bijstandsuitkering is toegekend.
4.1
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:66, bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Het verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden is niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijstandsverlening met terugwerkende kracht gerechtvaardigd is.
4.2
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak de CRvB van 13 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3532) mag een betrokkene, ook indien deze later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring worden gehouden.
5.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet ontkent op 24 januari 2019 in het bijzijn een handhavingsspecialist een verklaring te hebben ondertekend die inhield dat zij haar aanvraag introk. Hierop is een brief gevolgd van 29 januari 2019 waarin verweerder de intrekking van de aanvraag heeft bevestigd. Niet gebleken is dat eiseres hierop heeft gereageerd.
5.2
Door eiseres is eerst in april 2019 betoogd dat de intrekking op 24 januari 2019 onder druk is geschied. Daarvoor zijn in het dossier evenwel geen aanwijzingen te vinden. Evenmin zijn er aanwijzingen dat eiseres een voorbehoud heeft gemaakt, toen zij ondertekende. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat eiseres op 24 januari 2019 de draag- en reikwijdte van haar verklaring niet heeft kunnen onderkennen. Door eiseres wordt weliswaar gesteld dat zij het Nederlands onvoldoende beheerst, maar daar zijn al evenmin aanwijzingen voor in het dossier. Eiseres verblijft al elf jaar in Nederland en in diverse stukken, zoals de domeincheck opgesteld in het kader van de eerste aanvraag, wordt vermeld dat zij goed verstaanbaar Nederlands speekt.
5.3
De door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat aan eiseres bijstand wordt toegekend met terugwerkende kracht.
6 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de ingangsdatum van de bijstandsuitkering terecht op 4 februari 2019, de datum van haar aanvraag, gesteld.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 mei 2020 door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.