ECLI:NL:RBDHA:2020:4345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
C/09/587375 / FA RK 20-263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en voorlopige voogdij in een crossborder mediation context

Op 13 februari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenbeschikking uitgesproken in een zaak betreffende internationale kinderontvoering. De moeder, wonende in de Verenigde Staten, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van haar drie minderjarige kinderen, die door de vader aan haar zijn onttrokken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften en aanvullende verzoeken van de moeder. Tijdens de regiezitting, waar zowel de moeder als de vader aanwezig waren, is de mogelijkheid van crossborder mediation besproken, maar partijen hebben besloten hier geen gebruik van te maken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over de kinderen en dat er zorgen zijn over het welzijn van de kinderen bij de vader. De moeder heeft verzocht om voorlopige voogdij over de kinderen, omdat zij vreest dat de vader hen zal onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een bevel tot teruggeleiding. De Raad voor de Kinderbescherming heeft eveneens verzocht om voorlopige voogdij, gezien de verwachte problemen bij teruggeleiding.

De rechtbank heeft besloten om de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarigen. Dit besluit is genomen om ervoor te zorgen dat de kinderen in een veilige omgeving kunnen blijven en dat er hulpverlening kan worden ingezet. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en verdere beslissingen zijn aangehouden. De rechtbank heeft benadrukt dat er aandacht moet zijn voor de situatie van de kinderen en het opstarten van contact met de moeder.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-263
Zaaknummer: C/09/587375
Datum beschikking: 13 februari 2020

Internationale kinderontvoering – voorlopige voogdij

Beschikking op het op 27 januari 2020 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de moeder,
wonende te [plaats 1] , [staat] , Verenigde Staten van Amerika,
advocaat: mr. C. van Baalen-van IJzendoorn te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer te Leiden.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 11 februari 2020, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het op 12 februari 2020 ingekomen aanvullend verzoek, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 13 februari 2020 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [naam medewerkster RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. H. Boone. De behandeling ter zitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is aan partijen de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Partijen hebben daar om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn gehuwd geweest.
  • Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats 1] (hierna: [voornaam minderjarige 1] );
- [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 1] (hierna: [voornaam minderjarige 2] );
- [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014 te [geboorteplaats 2] , Zwitserland (hierna: [voornaam minderjarige 3] ).
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
  • De vader, de moeder en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.
  • Bij beslissing van [datum beslissing 1] 2019 heeft The District Court of [plaats 2] , [staat] – voor zover hier aan de orde – de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en is bepaald dat de minderjarigen iedere week van zondag 12.00 uur tot woensdag 17.00 uur bij de vader en van woensdag 17.00 uur tot zondag 12.00 uur bij de moeder zullen zijn.
  • Bij beslissing van [datum beslissing 2] 2019 heeft The District Court of [plaats 2] , [staat] een (aanhoudings)bevel afgegeven om de kinderen aan de moeder af te leveren.
  • De moeder heeft zich op [datum] 2020 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [IKO nr.] .

Verzoek en verweer

De moeder heeft verzocht:
  • met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te bevelen, voor 1 maart 2020, of zoveel eerder als mogelijk is, althans de terugkeer van de minderjarigen voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de vader de minderjarigen dient terug te brengen, dan wel, indien de vader nalaat de minderjarigen terug te brengen, te bepalen op welke datum de vader de minderjarigen met de benodigde reisdocumenten aan de moeder zal afgeven zodat zij de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar hun gewone verblijfplaats in [plaats 3] , de Verenigde Staten van Amerika;
  • met veroordeling van de vader in de kosten die de moeder heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, waaronder haar reiskosten vanuit de Verenigde Staten van Amerika naar Nederland, haar verblijfskosten in Nederland, de griffierechten van de rechtbank, alsmede de kosten van haar procesvertegenwoordiging, nader op te maken bij staat;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft aanvullend verzocht onder toepassing van artikel 13, vierde lid, van de Uitvoeringswet de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] tot en met de periode van teruggeleiding onder voorlopige voogdij te stellen van een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet.
De vader heeft ten tijde van de regiezitting nog geen schriftelijk verweer gevoerd.

Beoordeling

De rechtbank kan op grond van artikel 13, vierde lid, van de Uitvoeringswet op verzoek of ambtshalve een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet belasten met de voorlopige voogdij over een kind, indien het gevaar bestaat dat het kind wordt onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een bevel tot teruggeleiding zoals bedoeld in het vijfde lid van dat artikel.
De moeder stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat zij vreest dat de minderjarigen, in het geval de teruggeleiding wordt bevolen, aan tenuitvoerlegging zullen worden onttrokken gelet op de gedragingen en uitlatingen van de vader.
De Raad heeft ter zitting eveneens een verzoek gedaan om de minderjarigen onder voorlopige voogdij te stellen, vanwege de verwachting van problemen indien de teruggeleiding wordt bevolen.
De rechtbank zal – zoals tijdens de zitting al mondeling uitgesproken – de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te [plaats 4] belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarigen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de stukken en wat ter zitting is gezegd is gebleken dat de vader nu al voor de derde keer de minderjarigen aan het gezag van de moeder heeft onttrokken. Daarnaast heeft de rechtbank zorgen over het welzijn van de kinderen bij de vader thuis, als gevolg van de abrupte vertrek uit de Verenigde Staten en het plotselinge verstoken zijn van contact met de moeder. De rechtbank is van oordeel dat het gevaar bestaat dat de minderjarigen door de vader zullen worden onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een eventueel bevel tot teruggeleiding.
Gedurende de komende periode zal er door de voorlopige voogd aandacht moeten worden geschonken aan de situatie waarin de minderjarigen zich nu bevinden, het inzetten van hulpverlening voor de minderjarigen en beide ouders, en het opstarten van contact met de moeder.
De rechtbank zal aldus beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
*
belast Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te [plaats 4] met de voorlopige voogdij over de minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 1] ;
  • [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014 te [geboorteplaats 2] , Zwitserland;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2020.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.