ECLI:NL:GHDHA:2020:1025

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
200.276.807/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarigen naar de Verenigde Staten

In deze zaak gaat het om de internationale kinderontvoering van drie minderjarigen door de vader, die hen zonder toestemming van de moeder naar Nederland heeft gebracht. De moeder, die in de Verenigde Staten woont, heeft een verzoek ingediend tot teruggeleiding van de kinderen op grond van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (HKOV). Het Gerechtshof Den Haag heeft op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hof de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag heeft bekrachtigd. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een ondragelijke toestand voor de minderjarigen bij terugkeer naar de VS, en dat het verzet van de kinderen tegen terugkeer niet als authentiek kan worden gekwalificeerd. De vader heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de minderjarigen per direct terug moeten keren naar de Verenigde Staten, en dat de vader hen dient terug te brengen. Indien de vader hier niet aan voldoet, moet hij de kinderen met de benodigde reisdocumenten aan de moeder afgeven. Tevens is de vader veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.276.807/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 20-263
Zaaknummer rechtbank : C/09/587375
beschikking van de meervoudige kamer van 13 mei 2020
inzake
[appellant] ,
wonende [adres] ,
verzoeker tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.P. Scheer te Utrecht,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [plaats 1] , [staat] , Verenigde Staten van Amerika (VS),
verweerster tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C. van Baalen-van IJzendoorn te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: Jeugdbescherming.
2. [naam 1] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen minderjarigen,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 9 april 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 28 april 2020 een verweerschrift tevens houdend incidenteel appel ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
  • een faxbericht van 23 april 2020, ingekomen op diezelfde datum;
  • een faxbericht van 24 april 2020 met als bijlage het verzoekschrift in eerste aanleg, ingekomen op diezelfde datum;
  • een faxbericht van 24 april 2020, ingekomen op diezelfde datum;
  • een faxbericht van 28 april 2020 met als bijlagen producties a. tot en met n., ingekomen op diezelfde datum;
  • een faxbericht van 28 april 2020 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
  • een faxbericht van 28 april 2020 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg.
van de zijde van de moeder:
- een e-mail van 24 april 2020, ingekomen op diezelfde datum.
Verder is op 24 april 2020 via e-mail van de zijde van Jeugdbescherming een door haar op diezelfde datum opgemaakte brief met bijlagen ingekomen.
Voorts is op 24 april 2020 van de zijde van de bijzondere curator het door haar opgemaakte (aanvullend) verslag van 24 april 2020 ingekomen.
2.4.
De zaak is op 29 april 2020 mondeling via een Skype-verbinding behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 2] , namens de raad;
  • [naam 3] en [naam 4] , namens Jeugdbescherming;
  • de bijzondere curator.
2.5.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, ieder afzonderlijk, in raadkamer (via Skype) gehoord.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
  • De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest.
  • De vader en de moeder zijn de ouders van:
1. [voornamen 1] [minderjarige 1] [naam 5] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ),
2. [minderjarige 2] [voornamen 2] [naam 5] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 1] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
3. [minderjarige 3] [voornamen 3] [naam 5] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ),
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
- De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.
- De vader, de moeder en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.
- Sinds 20 november 2019 verblijft de vader met de minderjarigen in Nederland.
- De moeder heeft zich op 13 januari 2020 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit.
- De zaak is bij de Nederlandse Centrale Autoriteit geregistreerd onder IKO nr. [nummer] .
3.2.
Bij beschikking van 28 augustus 2019 heeft The District Court of [plaats 2] , [staat] , Verenigde Staten van Amerika (VS) – voor zover thans van belang – de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken en bepaald dat de minderjarigen iedere week van zondag 12.00 uur tot woensdag 17.00 uur bij de vader en van woensdag 17.00 uur tot zondag 12.00 uur bij de moeder zullen zijn.
3.3.
Bij beschikking van 5 december 2019 heeft The District Court of [plaats 2] , [staat] , VS, een (aanhoudings)bevel afgegeven om de minderjarigen aan de moeder af te geven.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2020, met als kenmerk C/09/587375 FA RK 20-263, is de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Groningen belast met de voorlopige voogdij over de minderjarigen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de terugkeer van de minderjarigen naar de VS gelast, uiterlijk op 13 april 2020, waarbij de vader de minderjarigen dient terug te brengen naar de VS. De rechtbank heeft, indien de vader nalaat de minderjarigen terug te brengen naar de VS of de vader de minderjarigen niet kan terugbrengen naar de VS of indien de moeder de minderjarigen niet kan mee terugnemen naar de VS, bevolen dat de vader de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven uiterlijk op 13 april 2020. Verder heeft de rechtbank het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2.
De vader is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de toewijzing van het verzoek van de moeder betreft tot teruggeleiding van de minderjarigen naar de VS, en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de moeder tot teruggeleiding af te wijzen.
4.3.
De moeder voert verweer. Zij verzoekt het hof de door de vader aangevoerde grieven als zijnde ongegrond af te wijzen, en de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende (naar het hof begrijpt:) de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure (eerste aanleg en hoger beroep) van
€ 14.060,33.
4.4.
De vader heeft voorafgaand aan en aan het begin van de mondelinge behandeling een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ingediend.

5.De motivering van de beslissing

Verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak
5.1.
De vader legt aan dit verzoek ten grondslag dat het resultaat van het door Yorneo uit te voeren onderzoek moet worden afgewacht. Dit onderzoek richt zich op de minderjarigen, het systeem en de wijze waarop contactherstel moet plaatsvinden. De uitkomst van dit onderzoek is, zo stelt de vader, van belang voor de vraag of er bij terugkeer sprake is van een weigeringsgrond en of er in de VS adequate en effectieve maatregelen zijn genomen om het risico dat de minderjarigen in een ondragelijke toestand komen te verkeren te voorkomen. Op grond van artikel 3 IVRK dient dit onderzoek te worden afgewacht alvorens een beslissing op de teruggeleiding kan worden genomen. Verder dient de behandeling van de zaak volgens de vader te worden aangehouden, omdat de moeder geen verblijfsvergunning heeft en zij niet met de minderjarigen kan terugkeren naar de VS. Voor het geval dat de minderjarigen naar de VS zouden moeten terugkeren, verzoekt de vader om een aanhouding omdat hij nadere stukken in het geding wenst te brengen waaruit blijkt dat hijzelf niet kan terugkeren naar de VS waardoor – zo begrijpt het hof – het contact tussen de minderjarigen en de vader dreigt te worden verbroken.
5.2.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij geen reden ziet om de behandeling van de procedure aan te houden. Zij wenst duidelijkheid voor de minderjarigen, haarzelf en de vader, zonder de eventuele resultaten van het door Yorneo te verrichten onderzoek af te wachten.
5.3.
Het hof zal het verzoek van de vader tot aanhouding van de behandeling van de zaak op de door hem gestelde gronden afwijzen, nu sprake is van een ordemaatregel voor de beoordeling waarvan het onderzoek door Yorneo niet doorslaggevend is. Ook een aanhouding om nog stukken in het geding te kunnen brengen, waarvoor de vader al geruime tijd de gelegenheid heeft gehad, past niet in het kader van een ordemaatregel. Daarbij komt dat het wel of niet kunnen terugkeren van de vader naar de VS – gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen – geen reden is om de behandeling van de zaak aan te houden.
Internationale kinderontvoering
De standpunten
5.4.
De vader voert in hoger beroep – samengevat – het volgende aan. De vader stelt dat het voor de beoordeling van de onderhavige zaak niet relevant is dat hij wellicht het recht in eigen hand heeft genomen, het vertrek in Nederland tot in detail zou hebben gepland en dat hij de financiële middelen zou hebben gehad om een verzoek tot internationale verhuizing in de VS in te dienen. Beoordeeld dient te worden of er sprake is van een ondragelijke toestand voor de minderjarigen bij terugkeer naar de VS. De vader stelt dat hij illegaal in de VS woonde en aldaar geen inkomen genoot, waardoor het financieel onmogelijk was om in de VS te blijven wonen. De reis naar Nederland heeft de vader gefinancierd met de verkoopopbrengst van zijn auto. Verder stelt de vader dat hij voor een periode van 10 jaar niet naar de VS kan terugkeren, nu hij aldaar illegaal heeft verbleven. In zijn visie kan de moeder vanwege haar illegale verblijf aldaar ook niet terugkeren naar de VS. Op het moment dat de minderjarigen moeten terugkeren naar de VS, dan is er geen contact tussen hem en de minderjarigen mogelijk, nu de moeder dat niet toestaat. Verder ontvangen de minderjarigen op dit moment hulp. Voor wat betreft de ondragelijke toestand stelt de vader dat hij de primaire verzorger van de minderjarigen is. Hij is altijd thuis geweest, terwijl de moeder arbeid verrichtte. De vader is en was de enige stabiele factor in het leven van de minderjarigen. De moeder is in het verleden regelmatig korte tijd weggeweest uit het gezin. Ook het Leger des Heils bevestigt dat de minderjarigen veilig zijn bij de vader. Als de minderjarigen terugkeren naar de VS en dus naar moeder, dan zullen de minderjarigen zich nog verder terugtrekken en tegen hun moeder keren. Ook zal de ingezette hulpverlening op dat moment stoppen.
Tot slot stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen sprake is van verzet in de zin van artikel 13 lid 2 van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: HKOV). Hij stelt dat het verzet van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verder gaat dan een voorkeur om in Nederland te verblijven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen niet bij hun moeder en haar nieuwe partner in de VS wonen. Zij negeren hun moeder bij de omgangsregeling en volgens jeugdbescherming is dat niet het gevolg van negatieve uitlatingen van de vader over de moeder. De vader is het niet eens met hetgeen de bijzondere curator in haar rapport heeft geschreven en de standpunten die zij tijdens de zitting in eerste aanleg heeft ingenomen. De mening van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is authentiek. Derhalve moet met hun mening rekening worden gehouden.
5.5.
De moeder betwist de stellingen van de vader en stelt dat de vader geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat er een risico bestaat dat de minderjarigen bij terugkeer worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar. De vader heeft verzuimd te stellen om welke redenen de minderjarigen in een ondragelijke toestand komen te verkeren bij terugkeer naar de VS. Het ligt op de weg van de vader om bewijs te leveren dat er een ernstig risico op lichamelijk of geestelijk gevaar bestaat of op een ondragelijke toestand bij terugkeer in de zin van het HKOV. De minderjarigen hebben een leeftijd bereikt waarop zij, met hulp, kunnen omgaan met een situatie van terugkeer; zij verkeren niet in de cruciale hechtingsfase en de moeder kan structureel contact bieden tussen de vader en minderjarigen. De moeder is zich ervan bewust dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] therapeutische hulp nodig zullen hebben van een deskundige. Verder stelt de moeder dat het gezin niet illegaal in de VS verbleef, maar dat zij een aanvraag voor E-2 visa voor de duur van vijf jaren hebben gedaan. De ouders en de minderjarigen beschikken over visa, echter, de moeder kan dit niet aantonen omdat de vader de paspoorten met de visa in zijn bezit heeft. Daarbij merkt de moeder op dat zij in de VS een woning huurden, de minderjarigen aldaar naar school gingen en de vader is vervolgd voor mishandeling en een verkeersdelict. Voor terugkeer door de vader is een geldig visum nodig en daar beschikt hij over. De vader kan derhalve terugkeren naar de VS. Hij loopt ook geen risico te worden aangehouden wegens kinderontvoering, nu de moeder hiervan geen aangifte heeft gedaan. De moeder stelt voorts dat zij open staat voor het maken van afspraken over het contact tussen de vader en de minderjarigen. Verder betwist zij dat zij de minderjarigen zou hebben geslagen.
De moeder is van mening dat het verzet van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet als authentiek kan worden gekwalificeerd. Zij hebben volgens haar niet in vrijheid kunnen verklaren. Zij verzoekt het hof dan ook om de inhoud van het rapport van de bijzondere curator als uitgangspunt te nemen bij het nemen van een beslissing.
5.6.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de ontwikkelingszorgen die er rondom de minderjarigen bestaan, al waren begonnen voor het vertrek naar Nederland. De minderjarigen hebben samen met de vader hun zinnen gezet op een verblijf in Nederland, en alles wat hieraan in de weg staat wordt door hen beschouwd als gevaar. De minderjarigen zijn afhankelijk van de vader. Op dit moment is het het belangrijkste dat er voor iedereen duidelijkheid komt. Indien de minderjarigen in Nederland mogen verblijven, dan dienen in verband met de zorgen over de minderjarigen de voogdijmaatregel en de hulpverlening te worden voortgezet. Op het moment dat de minderjarigen terugkeren naar de VS, dan zal de raad een zorgmelding doen opdat de jeugdbeschermingsmaatregelen en/of hulpverlening worden overgedragen aan de bevoegde jeugdbeschermingsinstantie in de VS.
5.7.
Jeugdbescherming heeft ter zitting verwezen naar het door hen ingediende rapport. Zij stelt dat er geen sprake is van een klassieke vorm van ouderverstoting. De minderjarigen zitten klem tussen de ouders, en hebben dringend hulp nodig. Beide ouders zijn verantwoordelijk voor de minderjarigen en dienen er voor zorg te dragen dat verdere schade in de toekomst wordt voorkomen. Yorneo (jeugdhulp Drenthe) gaat een onderzoek verrichten naar de mogelijkheden tot contactherstel met de moeder en gaat het gezinssysteem in kaart brengen.
5.8.
De bijzondere curator heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de wijze waarop de minderjarigen in de huidige situatie staan niet is gewijzigd ten opzichte van de wijze waarop zij er tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg in stonden. Zij heeft ter zitting haar zorgen geuit over de mate waarin de minderjarigen worden belast door de situatie, waardoor hun persoonlijke ontwikkeling in gevaar komt. De minderjarigen zijn onderling sterk met elkaar verbonden en er is een systemische druk om hetzelfde te denken en te voelen als de andere zusjes en hun vader. De bijzondere curator geeft aan dat de minderjarigen gevrijwaard zouden moeten worden van de loyaliteitsproblematiek waar zij nu mee te kampen hebben.
Oordeel van het hof
5.9.
Het hof overweegt het volgende.
5.10.
Het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen naar de VS is gebaseerd op het HKOV, waarbij Nederland en de VS partij zijn.
5.11.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het teruggeleidingsverzoek, gelet op de huidige verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag, en als appelinstantie het Hof Den Haag, bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
5.12.
Het HKOV heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het HKOV beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
5.13.
Niet in geschil is dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in de VS is gelegen, dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat de overbrenging door de vader van de minderjarigen naar Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 HKOV. Ook staat vast dat minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging en het tijdstip van indiening van het verzoek door de moeder tot teruggeleiding. Op grond van artikel 12 HKOV moet daarom de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen volgen, tenzij sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 HKOV. De vader grondt zijn verzoek in hoger beroep op de weigeringsgronden van artikel 13 lid 1 sub b HKOV en artikel 13 lid 2 HKOV.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b HKOV
5.14.
Ingevolge artikel 13 lid 1 sub b van het HKOV is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het HKOV brengen met zich mee dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
5.15.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het beroep van de vader op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 aanhef en onder b HKOV niet opgaat. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de vader daarover in hoger beroep nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in hoger beroep zijn er, mede gelet op de in deze toe te passen restrictieve uitleg van de weigeringsgrond (vgl. HR 20 januari 2006, NJ 2006,545 en HR 20 oktober 2006, NJ 2007,383 en 385), onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat sprake is van een ernstig risico dat de minderjarigen door hun terugkeer naar de VS worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand worden gebracht.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting voldoende is komen vast te staan dat de minderjarigen thans in een loyaliteitsconflict verkeren, waarbij zij totaal zijn afgezonderd van de moeder en zich resoluut tegen haar keren. Vast staat dat er de afgelopen periode nauwelijks contact is geweest tussen de minderjarigen en de moeder. Ook tijdens het kindgesprek is gebleken dat de minderjarigen negatief praten over de moeder en dat zij de kant van de vader kiezen. Het hof acht dit zeer ernstig. Anders dan de vader stelt, is in het onderhavige geval niet komen vast te staan dat er sprake zal zijn van een ondragelijke toestand in de zin van het HKOV door de terugkeer van de minderjarigen naar de VS. De ondragelijke toestand, zo hiervan sprake is, vindt zijn oorzaak in het gegeven dat de minderjarigen zich in een sterk loyaliteitsconflict bevinden waarin zij ervoor gekozen hebben om zich resoluut tegen de moeder te keren en zich geheel aan de zijde van de vader te scharen. De vader geeft er in het geheel geen blijk van dat hij de minderjarigen een positief beeld van de moeder wil bijbrengen en wil laten behouden. Daar komt bij dat de minderjarigen in het geheel geen, of althans de jongste dochter nauwelijks, contact hebben met de moeder. Dit wordt ondersteund door de visie van de raad en Jeugdbescherming die beide stellen dat, ongeacht of de minderjarigen nu in Nederland blijven, of terug moeten keren naar de VS, zij dringend hulp nodig hebben. Daarover heeft de raad ter zitting aangegeven dat hij bij terugkeer naar de VS een zorgmelding aan de instanties in de VS zal doen teneinde te bewerkstelligen dat de minderjarigen de nodige hulp krijgen. Het hof merkt in dit verband nog op dat niet in geschil is dat de vader de minderjarigen thans voor de derde keer aan het gezag van de moeder onttrekt, de minderjarigen opzet tegen de moeder en hen weghaalt en –houdt bij de moeder.
Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van het hof de gestelde ondragelijke toestand niet afhankelijk van de plaats waar de minderjarigen verblijven.
Voor zover de vader stelt dat hij zelf niet kan terugkeren naar de VS, en dat vanwege deze feitelijke situatie een ondragelijke toestand zou ontstaan voor de minderjarigen, gelegen in het feit dat het contact tussen hem en de minderjarigen dan verbroken zou worden, overweegt het hof als volgt. Allereerst heeft de vader niet, althans – in het licht van de gemotiveerde betwisting door de moeder – onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat hij niet kan terugkeren naar de VS. Nu hij degene is die zich op de rechtsgevolgen van die stelling beroept, ligt het op zijn weg om de gestelde feiten te onderbouwen. De enkele stelling van de vader dat de door hem aangevraagde ESTA is afgewezen, is hiertoe onvoldoende. Daarbij komt dat de vader de stelling van de moeder, dat de vader de paspoorten met daarin de visa in zijn bezit heeft, niet heeft betwist. Anders dan bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de vader thans aangegeven dat hij - indien de teruggeleiding zou worden bevolen - bereid is om terug te keren naar de VS, doch hij wenst alsdan in een andere plaats dan in [plaats 3] te verblijven. Daarnaast heeft de vader ter zitting openlijk geuit dat hij niet veel voelt voor een hervatting van de co-ouderschapsregeling. Ook daarmee wekt de vader de indruk dat hij de moeder geen plaats in het leven van de minderjarigen gunt, wat ook blijkt uit het feit dat de vader de minderjarigen meerdere malen aan het gezag van de moeder heeft onttrokken. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het beroep van de vader op artikel 13 lid 1 sub b HKOV niet slaagt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 HKOV
5.16.
Op grond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechter eveneens weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
5.17.
Beoordeeld dient te worden of datgene wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar voren hebben gebracht in de gesprekken met de bijzonder curator en in raadkamer dient te worden aangemerkt als verzet tegen hun terugkeer naar de VS als bedoeld in artikel 13 lid 2 van het HKOV. Bij het beantwoorden van deze vraag moet gekeken worden naar de bezwaren die het kind geeft waarom het niet terug wil naar het land van waaruit het is ontvoerd en hoe het kind tot die bezwaren is gekomen. Zoals reeds ter zitting door het hof aan partijen is voorgehouden, hebben zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] aangegeven niet naar de moeder (en haar partner) in de VS te willen terugkeren, hetgeen zij hebben onderbouwd met een aantal voorbeelden van negatieve ervaringen met de moeder. Het hof merkt op dat [minderjarige 1] deze voorbeelden zonder enige emotie vertelde. Het hof leidt, evenals de rechtbank, uit de gesprekken met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af dat de onwil om terug te keren naar de VS voornamelijk lijkt voort te komen uit het loyaliteitsconflict waarin zij thans verkeren en waarin zij resoluut gekozen hebben voor de vader. Gelet op hun leeftijd zou van [minderjarige 1] en van [minderjarige 2] gezegd kunnen worden dat zij een mate van rijpheid hebben bereikt die rechtvaardigt dat met hun mening rekening wordt gehouden. Maar de grote druk die op hen ligt en het loyaliteitsconflict maken dat het hof daar anders over oordeelt. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de mening van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet van doorslaggevende betekenis kan zijn om de terugkeer van hen en hun zusje [minderjarige 3] naar de VS te weigeren. Dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu een voorkeur hebben voor een verblijf bij de vader in Nederland boven een terugkeer naar de VS, maakt niet dat sprake is van verzet tegen terugkeer, als bedoeld in het HKOV. Derhalve slaagt het beroep van de vader op deze grond niet.
Conclusie met betrekking tot de internationale kinderontvoering
5.18.
Gelet op het voorgaande is het hof - nu sprake is van ongeoorloofde achterhouding van de minderjarigen in Nederland in de zin van artikel 3 van het HKOV, er geen sprake is van de in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het HKOV genoemde weigeringsgronden en er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de minderjarigen en de indiening van het verzoekschrift van de moeder tot teruggeleiding van de minderjarigen - van oordeel dat op grond van artikel 12 van het HKOV de terugkeer van de minderjarigen naar de Verenigde Staten dient te volgen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, met dien verstande dat het hof, nu de door de rechtbank bepaalde datum van teruggeleiding vanwege de procedure in hoger beroep is verstreken, zal gelasten dat de vader de minderjarigen per direct dient terug te brengen naar de Verenigde Staten. Voor het geval de vader nalaat de minderjarigen terug te brengen naar de Verenigde Staten of de vader de minderjarigen niet kan terugbrengen naar de Verenigde Staten, of indien de moeder niet direct na de onderhavige uitspraak met de minderjarigen naar de Verenigde Staten kan terugkeren, zal het hof bevelen dat de vader de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten per direct aan de moeder zal afgeven. Het hof verwerpt het argument van de vader dat geen bevel tot afgifte aan de moeder mogelijk is indien de moeder niet aanstonds met de minderjarigen zou kunnen terugkeren naar de VS, wat de moeder overigens betwist. Het hof is van oordeel dat ook in dat geval het strookt met de bedoeling van het HKOV om te waarborgen dat zo spoedig als mogelijk een herstel in de vorige toestand wordt bereikt en dat een bevel tot afgifte per direct aan moeder daartoe dienstig is. Redengevend is dat de minderjarigen vanaf het moment dat zij alleen in de invloedsfeer van de vader verkeren, kampen met een ernstig loyaliteitsconflict. Daarnaast zijn de eerdere onttrekkingen door hem aan het gezag van de moeder ook redengevend voor dit bevel tot afgifte.
5.19.
Het hof merkt op dat de voorlopige voogdij is gestoeld op artikel 13 lid 4 van de Uitvoeringswet. Het is de taak van Jeugdbescherming om te voorkomen dat de minderjarigen worden onttrokken aan de tenuitvoerlegging van het hierna volgende bevel tot teruggeleiding. Het hof vraagt dan ook bijzondere aandacht van Jeugdbescherming voor de taak waarvoor zij is benoemd. Verder verzoekt het hof de raad om zich in te zetten om de zorgmelding te doen bij de bevoegde instanties in de VS, zodat zowel voor de periode dat de minderjarigen nog in Nederland verblijven als voor de periode na terugkeer in de VS aan hen de benodigde hulp wordt geboden. Tot slot verzoekt het hof de bijzondere curator, zoals ter zitting besproken, om de onderhavige uitspraak met de minderjarigen te bespreken. Het hof zal haar om die reden per 27 mei 2020 van haar taak ontslaan.
Proceskosten
5.20.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt het hof als volgt. Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet kan de rechter, voor zover hier van belang, desverzocht of ambtshalve elke persoon die voor de internationale ontvoering van het kind verantwoordelijk is, of medeverantwoordelijk is, veroordelen tot betaling aan de persoon aan wie het gezag over het kind toekomt, van de door deze in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van het kind gemaakte kosten.
5.21.
Het hof is van oordeel dat uit het handelen van vader voor, tijdens en na de overbrenging van de minderjarigen vanuit de VS naar Nederland blijkt dat er sprake is van wel bewust onrechtmatig handelen van de vader door de minderjarigen te onttrekken aan het gezag van de moeder. Het hof ziet daarin aanleiding de vader te veroordelen in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Op grond van het liquidatietarief zal het hof de vader veroordelen tot een betaling van de proceskosten van in totaal € 3.870,- (€ 1.390,- proceskosten in eerste aanleg en € 2.480,- proceskosten hoger beroep).

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de proceskosten in eerste aanleg betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de vader in de proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van de moeder begroot op € 1.390,-, zijnde € 304,- aan griffierecht en € 1.086,- aan salaris advocaat;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2020 voor het overige, met dien verstande dat het hof:
de terugkeer per direct gelast van de minderjarigen:
1. [voornamen 1] [minderjarige 1] [naam 5] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
2. [minderjarige 2] [voornamen 2] [naam 5] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 1] ,
3. [minderjarige 3] [voornamen 3] [naam 5] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] ,
naar de Verenigde Staten, waarbij de vader de minderjarigen dient terug te brengen naar de Verenigde Staten en beveelt, indien de vader nalaat de minderjarigen terug te brengen naar de Verenigde Staten dan wel indien het voor de vader niet mogelijk is om de minderjarigen per direct terug te brengen naar de Verenigde Staten, dat de vader de minderjarigen per direct met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven;
veroordeelt de vader in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van de moeder begroot op € 2.480,-, zijnde € 332,- aan griffierecht en € 2.148,- aan salaris advocaat;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ontslaat de bijzondere curator van haar taak met ingang van 27 mei 2020;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.C. Olland en K.M. Braun, bijgestaan door mr. A.J. Nederveen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2020.