ECLI:NL:RBDHA:2020:4301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
AWB 19/9788 en AWB 19/9789
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die een aangifte van mensenhandel had gedaan, had op 8 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, welke door de verweerder werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat het Openbaar Ministerie had besloten geen vervolging in te stellen, waardoor eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde vergunning. Eiseres stelde dat haar aanwezigheid in Nederland noodzakelijk was voor het verkrijgen van een goed beeld van de gebeurtenissen en om de verhalen van slachtoffers te verbinden. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder terecht geen verblijfsvergunning had verleend, omdat er geen strafrechtelijk onderzoek liep en de voorwaarden voor de vergunning niet waren vervuld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiseres werd geconfronteerd met de noodzaak om terug te keren naar Italië, wat complicaties met zich meebracht gezien haar kwetsbare situatie. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening en dat de besluitvorming niet onzorgvuldig was geweest.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/9788 en AWB 19/9789
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 15 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres/verzoekser] , eiseres/verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 26 maart 2020 heeft eiseres een nadere schriftelijke reactie gegeven. Bij brief van 22 april 2020 heeft verweerder daarop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank met toestemming van partijen het onderzoek ter zitting op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 23 september 2019 aangifte gedaan van mensenhandel. Verweerder heeft de kennisgeving van de aangifte aangemerkt als een aanvraag tot het verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘humanitair tijdelijk’. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft bij besluit van 7 oktober 2019 besloten in de zaak van eiseres geen vervolging in te stellen.
2. Verweerder heeft de aanvraag om een verblijfsvergunning vervolgens afgewezen omdat het OM heeft verklaard dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.
3. Eiseres erkent in beroep dat zij, gelet op de onder 2. genoemde verklaring van het OM, niet voldoet aan de voorwaarden in het beleid als genoemd in paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Volgens eiseres dient verweerder van dit beleid af te wijken op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres stelt dat haar aanwezigheid in Nederland noodzakelijk is om een goed beeld te krijgen van de gebeurtenissen en om de verhalen van verschillende slachtoffers met elkaar te kunnen verbinden. Verder heeft eiseres op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering geklaagd over de beslissing van het OM om het strafbaar feit waarvan eiseres aangifte heeft gedaan niet te vervolgen. Eiseres hoopt op korte termijn hierover een beslissing te ontvangen.
Verder is van belang dat eiseres als gevolg van het bestreden besluit zal moeten terugkeren naar Italië. Dit kan om verschillende redenen niet plaatsvinden. Eiseres is een zeer kwetsbaar persoon met medische problemen. Dit is in de Dublinprocedure onvoldoende meegewogen en bovendien is de situatie nu anders dan ten tijde van de Dublinprocedure. Voorts kan verweerder gelet op recente informatie niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Ook is eiseres bang om opnieuw in de handen van mensenhandelaren te vallen.
Tot slot stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:4 van de Awb is genomen.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen griffierecht hoeft te betalen. Uit het door eiseres overgelegde formulier van 20 november 2019 volgt dat zij geen inkomen en vermogen heeft. Eiseres voldoet daarmee aan de voorwaarden voor vrijstelling van het betalen van griffierecht.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht geen verblijfsvergunning heeft verleend en zal hieronder uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
6. De vereisten van de gevraagde vergunning staan in artikel 3.84 van het Vreemdelingenbesluit en paragraaf B8/3 van de Vc. Niet in geschil is dat eiseres niet aan deze vereisten voldoet. Een van de voorwaarden is namelijk dat er een strafrechtelijke opsporings- of vervolgingsonderzoek loopt en uit het besluit van het OM van 7 oktober 2019 blijkt dat er geen strafrechtelijk vervolging is ingesteld. Dat eiseres daartegen een klacht heeft ingediend, maakt dat voor deze procedure niet anders omdat zij daarmee nog steeds niet aan de vereisten voor de gevraagde verblijfsvergunning voldoet.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb van het beleid had moeten afwijken. Artikel 3.48 van het Vb is namelijk een algemeen verbindend voorschrift en daarvan kan verweerder niet op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijken. Het beleid als genoemd B8/3 van de Vc is een herhaling van artikel 3.48 van het Vb, zodat artikel 3.48 van het Vb in de weg staat aan het afwijken daarvan.
8. Wat eiseres verder naar voren heeft gebracht kan niet afdoen aan verweerders besluit. De overdracht van eiseres naar Italië, haar (medische) kwetsbaarheid en de vraag of eiseres het slachtoffer is van mensenhandel ligt in deze procedure niet voor. De rechtbank kan daarover geen oordeel geven.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat van een onzorgvuldige besluitvorming of strijd met artikel 3:4 van de Awb niet is gebleken.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Verweerder hoeft daarom geen proceskosten betalen
11. Nu het beroep ongegrond is verklaard, is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.C. Bulten, griffier op 15 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.