ECLI:NL:RBDHA:2020:4239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
8198401 RP VERZ 19-50698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oproeping verweerder, gevolgen turboliquidatie en inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen EU Trade Fair B.V. De zaak betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] en de vraag of deze opzegging rechtsgeldig was. [verzoeker] heeft op 28 november 2019 een verzoekschrift ingediend waarin hij verzoekt om een billijke vergoeding en transitievergoeding. De vennootschap is niet verschenen op de zittingen, waardoor de stellingen van [verzoeker] als onweersproken zijn komen vast te staan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vennootschap de arbeidsovereenkomst op 29 september 2019 per direct heeft opgezegd zonder inachtneming van de opzegtermijn. Dit is in strijd met de wet, waardoor [verzoeker] recht heeft op een vergoeding. De kantonrechter heeft de vennootschap veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 490,- als wettelijke schadeloosstelling, € 352,- als transitievergoeding en € 1.470,- als billijke vergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de vennootschap veroordeeld om de loonspecificaties over een bepaalde periode te verstrekken en tot betaling van de proceskosten. De vennootschap is opgeheven per 1 november 2019, maar de procedure kon doorgaan omdat deze al was aangevangen voordat de opheffing was geregistreerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
nv/b/c
Rep.nr.: 8198401 RP VERZ 19-50698
Datum: 11 mei 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R.M. Noorlander,
(toevoeging: [toevoeging]
tegen
de besloten vennootschap
EU Trade Fair B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij,
niet verschenen.
Partijen worden aangeduid als “ [verzoeker] ” en “de vennootschap”.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft op 28 november 2019 een verzoekschrift met 4 producties ingediend, waarin hij onder meer verzoekt om ten laste van de vennootschap een billijke vergoeding en transitievergoeding aan hem toe te kennen.
1.2.
Partijen zijn door de griffie bij brief van 3 december 2019 opgeroepen om op 30 januari 2020 ter zitting te verschijnen. Voorafgaand aan deze zitting heeft [verzoeker] bij brief van 21 januari 2020 producties 5 tot en met 11 toegezonden.
Ter zitting van 30 januari 2020 is [verzoeker] verschenen, bijgestaan door mr. Noorlander voornoemd. De vennootschap is niet in het geding verschenen. Vervolgens heeft op 30 april 2020 (na uitstel van een eerder geplande zitting in verband met de coronamaatregelen) een tweede zitting plaatsgevonden, waarvoor partijen bij brief van 6 april 2020 door de griffie zijn opgeroepen. Daarnaast heeft [verzoeker] op 28 april 2020 op de hem bekende adressen van de vennootschap (Platinaweg 25 te Den Haag en Cobaltstraat 5 te Zoetermeer) een oproepingsexploot laten betekenen. De vennootschap is ook op de zitting van 30 april 2020 niet verschenen. Op beide zittingen heeft de griffier aantekeningen gemaakt van wat [verzoeker] ter toelichting van zijn standpunten naar voren heeft gebracht.
1.3.
Voorafgaand aan laatstgenoemde zitting heeft [verzoeker] bij brieven van 19 maart 2020 en 29 april 2020 nog enkele stukken toegezonden. Daarnaast heeft [verzoeker] op de zitting van 30 april 2020 de originele oproepingsexploten d.d. 28 april 2020 overgelegd, evenals een gewaarmerkt uittreksel uit de Kamer van Koophandel betreffende de vennootschap en een uittreksel van het bedrijfsprofiel. Ook zijn diverse brieven en poststukken overgelegd. Deze stukken zijn in het procesdossier gevoegd en worden hierna, voor zover van belang, besproken.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1968, heeft als chauffeur voor de vennootschap gewerkt, laatstelijk tegen een salaris van € 400,- netto per maand.
2.2.
Op 2 december 2019 heeft [verzoeker] aangifte gedaan van valsheid in geschrifte. In het proces-verbaal van aangifte staat onder meer:
“(…) Ik werkte ongeveer 14 jaar bij een import en export bedrijf, genaamd EU Trade Fair B.V. aan de Cobaltstraat 5, 2718 RM Zoetermeer, voorheen genaamd Guma Trading B.V..
Op 29 september 2019, kwam mijn werkgever, genaamd [betrokkene 1] , hierna te noemen: “ [betrokkene 1] ” naar mij toe. Ik was op dat moment aan het werk bij het bedrijf. [betrokkene 1] vertelde dat het niet goed met het bedrijf en hadden lage cijfers.
[betrokkene 1] zei, dat hij geen werk meer voor mij had, hij zou kijken of zijn neef nog werk had voor mij. Anders moest ik maar vrijwilligerswerk gaan doen. Ik hoefde niet meer te verschijnen op mijn werk volgens [betrokkene 1] .
Ik was daar in dienst. Het was een gesubsidieerde baan. De helft van mijn loon werd betaald door Gemeente Den Haag en de andere helft door mij werkgever.
(…)
De volgende dag heb ik stappen ondernomen (…) Om een bijstandsuitkering aan te vragen had de Gemeente Den Haag mijn loonstroken nodig. Ik ontving niet elke maand loonstroken. (…)
Ik heb toen [betrokkene 2] van de financiële administratie een bericht gestuurd dat ik mijn ontslagbrief en een getuigenschrift wilde hebben voor de verdere afhandeling (…)
Ik kreeg geen antwoord van [betrokkene 2] . Ik ben toen naar het woonadres van [betrokkene 2] gegaan om te vragen wanneer ik mijn loonstroken kreeg. De volgende dag, 25 november 2019, lagen mijn loonstroken op mijn deurmat. Bij de loonstroken was ook een brief aanwezig. Ik zag dat het een kopie brief van een ontslagbrief was welke door mij geschreven zou zijn. Ik zag onder de brief een handtekening welke mijn handtekening was.
De brief was op 23 april 2019 opgemaakt en dat ik per 1 mei 2019 mijn ontslag wilde.
Ik was verbaasd. Ik wist niet wat ik zag.
Ik wil u verklaren dat ik de brief nooit eerder gezien, dat ik de brief niet had opgesteld, niet heb ondertekend en niet heb ingeleverd.
Ik vermoed dat mijn oud werkgever de brief zelf heeft opgesteld en op de een of andere wijze mijn handtekening eronder heeft gekregen (kopie of geplakt). (…)”
2.3.
In de hiervoor genoemde brief van 23 april 2019, gericht aan de vennootschap, staat het volgende:
“Met deze brief bied ik u mijn ontslag aan. Ik heb een andere baan gevonden die betere perspectieven biedt. Daarom zeg ik onze arbeidsovereenkomst, met inachtneming van de opzegtermijn van een maand, op per 1 mei 2019.
Ik wil u bedanken voor de goede en correcte samenwerking waarvan ik de afgelopen jaren heb mogen genieten en wens u en het bedrijf het beste toe. Indien u prijs stelt op een gesprek betreffende mijn ontslag dan stel ik mij hiervoor uiteraard beschikbaar.
Graag ontvang ik van u een schriftelijke bevestiging van mijn ontslag.”
2.4.
In een ongedateerde verklaring, met daaronder de handtekeningen van [betrokkene 3]
(zoon van de bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap, toevoeging ktr)en [verzoeker] , staat het volgende geschreven:
“Bij deze verklaar ik heer [betrokkene 3] dat meneer [verzoeker] in april 2019 niet ontslag heeft genomen maar ontslag heeft gekregen. Omdat de omzet enorm gedaald was in die periode.
Er was een verkeerde regel op brief gemaakt en de heer [verzoeker] heeft de brief ondertekend zonder te lezen.
Verder hebben wij samen ook nooit meer hier naar gekeken.
Omdat ik en meneer [verzoeker] al 10 jaar samen hebben gewerkt vond ik het heel verveveld om dit te doen en om hem zonder werk te zetten maar er was geen andere optie.
Ik hoopte dat wij in de toekomst wel weer iets voor elkaar kunnen betekenen.
Ik heb meneer [verzoeker] ook enorm financieel gesteund al enige jaren maar ook na de periode dat hij ontslag had gekregen.
Ik heb hem ook prive geld geleend / gegeven om te overbruggen na zijn ontslag.
Ik heb ook alles eraan gedaan om hem weer aan een nieuwe baan te helpen (kringloop).
Dit alles in een groot misverstand tussen mijn vader [betrokkene 1] en meneer [verzoeker] die hadden al enige tijd mening verschillen.
Als iedereen gewoon met elkaar op een normale manier had gepraat hadden er nooit deze misverstanden plaats gevonden.
Ik en de heer [verzoeker] hebben alles uitgepraat en hopen dat nu alles is opgelost.”
2.5.
[verzoeker] ontvangt maandelijks een uitkering (vanuit de gemeente Den Haag, Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten) ter hoogte van de bijstandsnorm. Uit de hiervan overgelegde specificaties over (onder meer) de maanden juni tot en met september 2019 volgt dat iedere maand een bedrag van € 404,12 is ingehouden wegens ‘aanspraak inkomen uit huidig loon klant’.
2.6.
Uit de overgelegde afschriften van de bankrekening van [verzoeker] volgt dat de vennootschap op 26 april 2019 een bedrag van € 400,- aan hem heeft overgemaakt met als omschrijving ‘Loon april 2019’. Op 29 mei 2019 is door de vennootschap een bedrag van € 469,82 aan hem overgemaakt met als omschrijving ‘Loon mei 2019’.
Op 28 juni 2019, 30 juli 2019, 30 augustus 2019 en 29 september 2019 heeft [verzoeker] bedragen op zijn bankrekening gestort van achtereenvolgens € 450,-, € 500,-, € 450,- en € 500,-.
2.7.
In het gewaarmerkte uittreksel van de Kamer van Koophandel van 30 april 2020 is vermeld dat op 24 januari 2020 is geregistreerd dat de vennootschap is opgeheven per 1 november 2019.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] heeft verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de vennootschap te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 490,- als wettelijke schadeloosstelling wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn (ex. Artikel 7:672 lid 10 BW), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk is beëindigd, zijnde 29 september 2019;
de vennootschap te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 2.940,- als billijke vergoeding (ex artikel 7:681 lid 1 onder a BW), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk is beëindigd, zijnde 29 september 2019;
de vennootschap te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 352,- als transitievergoeding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019;
de vennootschap te veroordelen om binnen twee weken na betekening van de beschikking de loonspecificaties van [verzoeker] te verstrekken over de maanden juni tot en met september 2019, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor elke week dat de vennootschap hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.900,-;
veroordeling van de vennootschap tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking.
3.2.
[verzoeker] heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd.
[verzoeker] is alles bij elkaar genomen al ongeveer veertien jaar en zes maanden in dienst bij (de rechtsvoorgangers van) de vennootschap. In ieder geval volgt uit de als productie 2 overgelegde loonspecificaties dat hij vanaf 1 februari 2017 in dienst is. Tot en met mei 2019 heeft de vennootschap iedere maand het loon op de bankrekening van [verzoeker] gestort. De daaropvolgende maanden is het loon telkens per kas uitbetaald en door [verzoeker] zelf op zijn bankrekening gestort (zie 2.6.).
Op 29 september 2019 heeft de vennootschap [verzoeker] het loon over de maand september 2019 per kas uitbetaald. Daarnaast is aan [verzoeker] medegedeeld dat de vennootschap per direct geen gebruik meer zou maken van zijn diensten, omdat het niet goed ging met de onderneming en er waarschijnlijk een faillissement zou volgen.
Hiermee heeft de vennootschap niet de geldende opzegtermijn van in ieder geval één maand in acht genomen. Daarnaast is de arbeidsovereenkomst opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. [verzoeker] heeft niet ingestemd met de opzegging en ook is hiervoor geen rechtvaardigingsgrond aanwezig. De vennootschap is een vergoeding verschuldigd wegens de onregelmatige opzegging en dient daarnaast een transitievergoeding en billijke vergoeding aan [verzoeker] te voldoen. Voor de berekening van de transitievergoeding is [verzoeker] uitgegaan van een dienstverband van 2,5 jaar, gezien de op de op de loonspecificatie genoemde datum van indiensttreding. Ten aanzien van de billijke vergoeding heeft [verzoeker] de omstandigheid dat hij enkele maanden zonder loon zit meegewogen. Onder normale omstandigheden zou de arbeidsovereenkomst namelijk ten minste zes maanden hebben voortgeduurd. Tot slot dient de vennootschap de loonspecificaties over te leggen, omdat [verzoeker] hiermee kan aantonen dat hij een aanvullend recht op bijstand heeft over de periode juni tot en met september 2019.
3.3.
Ten aanzien van de berekening van het maandelijkse loon heeft [verzoeker] gesteld dat uit de loonspecificatie van mei 2019 is af te leiden dat het brutoloon per maand afgerond € 490,- heeft bedragen. Iedere maand ontving [verzoeker] een nettobedrag van € 400,- op zijn bankrekening. In de maanden juni tot en met september 2019 heeft [verzoeker] overigens een hoger nettoloon ontvangen, aldus [verzoeker] .

4.Het verweer

De vennootschap heeft geen verweerschrift ingediend en is, hoewel daartoe onder meer bij exploot te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Er is dus geen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om het antwoord op de vraag of de vennootschap de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] heeft opgezegd zonder de geldende opzegtermijn in acht te nemen en de vraag of aan [verzoeker] in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een billijke vergoeding en transitievergoeding toekomt. Voordat de kantonrechter aan de beantwoording van deze vragen toekomt, dient te worden beoordeeld of de vennootschap deugdelijk is opgeroepen, nu zij niet in het geding is verschenen.
Oproeping van de vennootschap
5.2.
Gezien het feit dat de vennootschap op de eerste zittingsdatum niet aanwezig was, is zij in overeenstemming met het toepasselijke procesreglement per aangetekende brief opnieuw opgeroepen (op beide adressen) voor een zitting op 26 maart 2020. Vervolgens is deze zitting uitgesteld in verband met de toen geldende ‘coronamaatregelen’. De tweede zitting heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 30 april 2020. De griffie van de rechtbank, team Kanton, heeft de vennootschap op 6 april 2020 voor deze zitting opgeroepen op het adres in Zoetermeer en [verzoeker] heeft op 28 april 2020 op beide adressen van de vennootschap (zie 1.2.) een oproepingsexploot laten betekenen.
Ter zitting is vastgesteld dat zowel de door de griffie aan de vennootschap per post gestuurde brieven als de door de gemachtigde van [verzoeker] aan de vennootschap per post gestuurde brieven met regelmaat worden geweigerd. Dit volgt uit de door PostNL op de betreffende enveloppen geplakte retourstickers, waarop het vakje ‘Geweigerd’ is aangekruist. Hieruit kan worden afgeleid dat er telkens iemand op het adres van de vennootschap aanwezig was en dat de brieven de vennootschap in ieder geval hebben bereikt. Dat de brieven vervolgens niet worden aangenomen en dus ook niet gelezen komt voor rekening en risico van de vennootschap. De oproeping voor de zitting van 30 april 2020 is overigens niet geretourneerd. Gelet op het voorgaande en het feit dat de vennootschap ook nog per exploot is opgeroepen op beide bekende adressen, is de kantonrechter van oordeel dat de vennootschap deugdelijk is opgeroepen. Bij die beoordeling is nog van belang dat uit het gedrag van de vennootschap moet worden aangenomen dat zij zichzelf onttrekt aan de op haar rustende verantwoordelijkheid om kennis te nemen van de aan haar gerichte correspondentie afkomstig van de rechtbank.
5.3.
De kantonrechter zal daarom overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoekschrift.
De vennootschap heeft de stellingen van [verzoeker] onweersproken gelaten en dus niet betwist. Dit betekent dat de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden als onweersproken zijn komen vast te staan, zodat daar in deze procedure verder vanuit zal worden gegaan.
Opheffing vennootschap en uitschrijving KvK
5.4.
Uit het door [verzoeker] overgelegde gewaarmerkte uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de vennootschap zich op 24 januari 2020 heeft uitgeschreven en dat op die datum ook is geregistreerd dat de vennootschap is opgeheven per 1 november 2019. In het eveneens overgelegde uittreksel van het bedrijfsprofiel van de vennootschap is als reden van uitschrijven vermeld dat geen bekende baten meer aanwezig zijn bij de rechtspersoon. Volgens de raadsman van [verzoeker] is er sprake van een zogenoemde turboliquidatie van de vennootschap.
5.5.
Indien een rechtspersoon op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, houdt hij op grond van artikel 2:19 lid 4 BW op te bestaan. Ingevolge lid 5 van voormeld artikel blijft een rechtspersoon na zijn ontbinding evenwel voortbestaan voor zover dit voor vereffening van zijn vermogen nodig is. Het enkele feit dat de vennootschap is ontbonden, betekent dus niet zonder meer dat zij niet meer in rechte kan worden betrokken. [verzoeker] heeft zich in dit verband onweersproken op het standpunt gesteld dat de procedure al is aangevangen ruim voordat de registratie in het handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft plaatsgevonden, zodat de procedure kan worden voortgezet. Naar de kantonrechter begrijpt beroept [verzoeker] zich hiermee, terecht, op de derdenwerking die van het handelsregister uitgaat, waaruit moet volgen dat ten tijde van het indienen van het verzoekschrift [verzoeker] niet beter wist of kon weten dan dat de vennootschap gewoon nog bestond. Het met terugwerkende kracht inschrijven van een opheffing brengt niet mee dat de vennootschap in deze zaak niet op de juiste wijze in het geding is geroepen dan wel dat de vennootschap of haar vereffenaar geen verweer had kunnen voeren, indien gewenst.
Arbeidsovereenkomst en beëindiging
5.6.
De door [verzoeker] ingediende verzoeken dan wel vorderingen gaan uit van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. [verzoeker] beschikt niet over een exemplaar van de arbeidsovereenkomst. Uit de door hem gestelde feiten en omstandigheden kan het bestaan van deze overeenkomst genoegzaam worden afgeleid. Zo heeft [verzoeker] loonspecificaties overgelegd over de periode januari tot en met mei 2019 en bankafschriften waarop de betaling van het loon door de vennootschap staat vermeld (zie 2.6.). Uit de hiervoor genoemde bankafschriften blijkt voorts dat [verzoeker] over de periode juni tot en met september 2019 telkens aan het einde van de maand contante bedragen op zijn rekening heeft gestort, die nagenoeg overeenkomen met het salaris (zie eveneens 2.6.). Op de van laatstgenoemde periode overlegde uitkeringsspecificaties is ook te zien dat door de uitkeringsinstantie iedere maand een bedrag van € 404,12 is ingehouden wegens door [verzoeker] ontvangen loon. Hiermee staat voldoende vast dat een arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft bestaan.
5.7.
[verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat de vennootschap de arbeidsovereenkomst op 29 september 2019 per direct heeft opgezegd en dat de onder 2.3. geciteerde ontslagbrief valselijk is opgemaakt. Hiervan heeft [verzoeker] dan ook aangifte gedaan bij de politie (zie 2.2.). Daarnaast heeft [verzoeker] ter zitting een verklaring overgelegd, die is opgesteld door de zoon van de bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap (zie 2.4.) en die door zowel de zoon als door [verzoeker] is ondertekend. Deze verklaring onderschrijft dat [verzoeker] zelf geen ontslag heeft genomen en dat de inhoud van de zogenaamde ontslagbrief niet juist is. De kantonrechter gaat er in rechte dan ook van uit dat de arbeidsovereenkomst op 29 september 2019 is opgezegd door de vennootschap. Op grond daarvan staat voldoende vast dat de arbeidsovereenkomst op 29 september 2019 is geëindigd.
Vergoeding wegens opzegging
5.8.
Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die de arbeidsovereenkomst opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Zoals hiervoor is overwogen heeft de vennootschap de arbeidsovereenkomst per direct opgezegd, zonder inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Gelet hierop is het door [verzoeker] gevorderde en niet weersproken bedrag van € 490,- bruto, zijnde het loon voor één maand, toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente.
Transitievergoeding
5.9.
In artikel 7:673 lid 1 sub a BW is bepaald dat de werkgever een transitievergoeding aan de werknemer is verschuldigd indien de werkgever de arbeidsovereenkomst opzegt. Een werkgever is geen transitievergoeding verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). Dit laatste is gesteld noch gebleken, zodat de door [verzoeker] gevorderde en niet weersproken transitievergoeding van € 352,- bruto zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Billijke vergoeding
5.10.
[verzoeker] heeft tevens verzocht hem op grond van artikel 7:681 lid 1 BW een billijke vergoeding ter hoogte van € 2.940,- toe te kennen.
5.11.
Op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW kan de kantonrechter ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen aan de werknemer, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Vast staat, dat hiervan sprake is. Immers [verzoeker] heeft niet ingestemd met de opzegging en ook is geen sprake van één van de in dit artikel genoemde uitzonderingen. Het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding is dan ook in beginsel toewijsbaar omdat de vennootschap bij de totstandkoming van de uiteindelijke opzegging ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
5.12.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het opzeggen van de arbeidsovereenkomst in strijd met de daarvoor geldende regels de werkgever ernstig valt aan te rekenen en dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie:
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34,
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 4, pag. 61 en
Kamerstukken II, 2013-2104, 33 818, nr. 7, pag. 91).
Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever.
5.13.
Redengevend in dit geval is dat de vennootschap [verzoeker] gedurende enkele maanden in een zeer onzekere situatie heeft gebracht. Niet alleen zijn de werkzaamheden van [verzoeker] op 29 september 2019 per direct beëindigd, maar ook heeft de vennootschap niet direct gevolg gegeven aan het verzoek van [verzoeker] om bepaalde bescheiden aan te leveren die hij nodig had om zijn recht op een volledige bijstandsuitkering en een WW-uitkering in te roepen en te onderbouwen. Daarnaast is [verzoeker] genoodzaakt geweest aangifte te doen van valsheid in geschrifte van de brief gedateerd 23 april 2019, die volgens de vennootschap van hem afkomstig zou zijn. Pas daarna is de vennootschap bereid gebleken te erkennen dat [verzoeker] niet zelf ontslag had genomen op 23 april 2019. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 1.470,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente.
Loonspecificaties
5.14.
De vordering tot het verstrekken van de loonspecificaties over de periode 1 juni 2019 tot en met 30 september 2019 zal eveneens als onweersproken worden toegewezen. De hierover gevorderde dwangsom zal echter worden afgewezen, nu ter zitting uit de verklaringen van [verzoeker] is gebleken dat de afgifte van deze loonspecificaties niet langer noodzakelijk is voor het verkrijgen van een volledige bijstandsuitkering en WW-uitkering over genoemde periode.
Proceskosten
5.15.
De vennootschap zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. [verzoeker] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. De kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van de oproepingsexploten worden daarom van rijkswege vergoed. Gelet hierop wordt de vennootschap slechts veroordeeld tot betaling van het griffierecht en een vergoeding van het – hierna in het dictum vast te stellen – salaris van de gemachtigde van [verzoeker] . Deze vergoeding voor het salaris moet door de gemachtigde worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vennootschap om aan [verzoeker] wegens onregelmatige opzegging te voldoen een bedrag van € 490,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2019 tot de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vennootschap om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 352,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019;
6.3.
veroordeelt de vennootschap om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 1.470,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2019 tot de dag der algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt de vennootschap om binnen twee weken na betekening van deze beschikking aan [verzoeker] te verstrekken de loonspecificaties over de maanden juni 2019 tot en met september 2019;
6.5.
veroordeelt de vennootschap tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 801,-, te weten:
griffierecht € 81,-,
salaris gemachtigde € 720,-,
en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
6.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders verzochte/gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2020.