ECLI:NL:RBDHA:2020:4225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
AWB 19/6303, AWB19/6008 en NL19.18433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context met schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 mei 2020, zijn drie zaken behandeld met betrekking tot de toegangsweigering en vrijheidsontnemende maatregelen tegen een eiser met de Nieuw-Zeelandse nationaliteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de toegangsweigering op 30 mei 2019 onrechtmatig was, omdat de eiser niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn verblijf in Nederland te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel die op 2 juni 2019 was opgelegd, ook onrechtmatig was, omdat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld in het faciliteren van de terugreis van de eiser naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij een ticket voor had. De rechtbank heeft de vrijheidsontnemende maatregel met terugwerkende kracht onrechtmatig verklaard en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.640,- aan de eiser voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast zijn de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.837,50. De rechtbank heeft het beroep in de zaak met betrekking tot de toegangsweigering ongegrond verklaard, maar het beroep in de zaak van de vrijheidsontnemende maatregel gegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/6303 (toegangsweigering), AWB 19/6008 (terugwijzing) en NL19.18433 (vrijheidsontnemende maatregel)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Aan eiser is op 30 mei 2019 de toegang geweigerd.
Aan hem is op diezelfde datum een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van
artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd (het bestreden besluit 1).
Bij besluit van 2 juni 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser de
vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw
opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 21 juni 2019 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 21 juni 2019 opgeheven.
Tegen deze uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 30 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard, voormelde uitspraak van deze rechtbank van 21 juni 2019 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank (201904766/1/V3).
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel in de tussentijd zelf op 4 juli 2019 opgeheven.
Bij brief van 7 augustus 2019 zijn partijen bericht dat het beroep opnieuw is ingeschreven onder zaaknummer AWB 19/6008.
Eiser heeft op 7 augustus 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2.
Op 19 augustus 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit op het administratief beroep gericht tegen de toegangsweigering van 5 augustus 2019 (bestreden besluit 3).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen C.C. Antonio. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Mol.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van de procedure op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (zaaknummer NL19.18433).
Verweerder heeft bij brief van 2 januari 2020 nadere stukken in de procedure gebracht. Eiser heeft op 30 januari 2020 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 24 februari 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Söylemez.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Nieuw-Zeelandse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is op 30 mei 2019 de toegang tot het Schengengebied geweigerd omdat hij niet in het
bezit is van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf
blijken. Eiser reist in vanuit Caïro, Egypte, waar hij stelt te wonen gedurende 9 maanden per
jaar. De overige 3 maanden van het jaar reist hij naar Nederland. Eiser stelt sinds 1989 ieder
jaar naar Nederland te reizen. Aan eiser is vervolgens de vrijheidsbeperkende maatregel in
de lounge als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Vw opgelegd. Teneinde eiser uit te zetten met
behulp van een luchtvaartclaim bij Egyptair is voor eiser een vlucht naar Egypte geboekt op 31 mei 2019 om 15.30 uur. Eiser heeft daarop de voorzieningenrechter verzocht hangende
administratief beroep tegen de toegangsweigering verweerder te verbieden hem met die
vlucht uit te zetten. Bij mondelinge uitspraak van 31 mei 2019 (AWB 19/4234) heeft de
voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het verzoek om een
voorlopige voorziening afgewezen. Eiser komt vervolgens niet opdagen bij de geboekte
vlucht. Op 1 juni 2019 geeft eiser aan niet terug te willen dan wel kunnen reizen naar
Egypte en dat hij niet bereid is een ticket te kopen naar een ander land. Eiser geeft diezelfde
dag aan op 2 juni 2019 met Egyptair naar Cairo terug te vliegen.
Op 2 juni 2019 geeft eiser aan toch niet terug te vliegen naar Egypte en een ticket te hebben
gekocht naar het Verenigd Koninkrijk. Aan eiser wordt verboden naar het Verenigd
Koninkrijk te vertrekken. Vervolgens legt verweerder de vrijheidsontnemende maatregel op.
Toegangsweigering
3. Bij beschikking van 5 augustus 2019 heeft verweerder het administratief beroep van eiser tegen de toegangsweigering kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn voorgenomen doel en de duur van het voorgenomen verblijf niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2019 blijkt dat eiser geen hotelreservering of retourticket heeft kunnen overleggen en niet de gestelde bibliotheekpassen of enige andere documentatie heeft kunnen of willen tonen. Ook wilde eiser geen gegevens over zijn gestelde vrienden in Nederland en Frankrijk overleggen. Eiser heeft aangegeven op dit punt geen medewerking te willen verlenen. Dit wekt bij verweerder bevreemding aangezien de gestelde vrienden eventueel het doel en de duur van het voorgenomen verblijf van eiser hadden kunnen bevestigen. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt verder dat de medewerker van de Koninklijke Marechaussee (Kmar), nadat deze aan eiser had gevraagd aan hem ter staving van het voorgenomen verblijf bewijsstukken te overleggen als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Schengengrenscode (SGC), geen enkel bewijsstuk van eiser heeft gekregen aangezien eiser niet wenste mee te werken aan de controle. Hierdoor heeft de medewerker van de Kmar geen nader onderzoek kunnen verrichten naar het reisverhaal van eiser. Ook is er in de bagage van eiser geen kaart, pasje of andere documentatie aangetroffen. De door eiser bij het administratieve beroep overgelegde e-mails van Smilinghost geven evenmin duidelijkheid over de gestelde periode van de huur van een kamer in een pension waardoor nog immer onvoldoende informatie met betrekking tot het doel en de duur van het voorgenomen verblijf is verschaft. Verweerder wijst tevens op de in rechtsoverweging 2 genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2019 waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.
3.1
Eiser stelt dat de toegangsweigering onrechtmatig is omdat verweerder daarvoor een verkeerd formulier heeft gebruikt. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de SGC is dwingend voorgeschreven dat de toegangsweigering dient te worden meegedeeld door middel van het standaardformulier in bijlage V, deel B. Dit is een internationale verplichting waarvan verweerder niet mag afwijken. Er bestaat geen enkele mogelijkheid om een ander formulier te gebruiken. Verweerder heeft zich niet gehouden aan hetgeen is bepaald in Bijlage V, artikel 1 onder aanhef a (gebruik standaardformulier) en b (stempel en opmerking in paspoort plaatsen) van de SGC. Verweerder heeft zich niet gehouden aan onderdeel b omdat er geen inreisstempel is aangebracht dat met een zwarte onuitwisbare inkt is doorgehaald en geen redenen van de weigering op het paspoort heeft aangebracht.
Eiser stelt dat de tekst van de SGC voldoende aanleiding biedt voor het stellen van prejudiciële vragen of het gebruik van een ander formulier/niet aanbrengen van een doorgehaalde stempel de rechtmatigheid van de toegangsweigering aantast.
3.2
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, heeft eiser enkel betoogd dat de lay-out van het standaardformulier dat ingevolge de SGC dient te worden gebruikt afwijkt van het formulier dat verweerder bij eiser heeft gebruikt. Eiser betwist niet dat het aan hem overhandigde formulier M17 “Weigering van toegang aan de grens” inhoudelijk niet afwijkt van het genoemde standaardformulier. De aangekruiste weigeringsgrond (E) is in het M17 formulier exact gelijk geformuleerd als in het standaardformulier als door eiser bedoeld. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd dan ook geen reden te oordelen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 14, tweede lid, van de SGC.
Eiser heeft voorts zijn stelling dat verweerder geen doorgehaalde inreisstempel met weigeringsgronden in zijn paspoort heeft geplaatst niet onderbouwd. In het dossier bevinden zich niet alle pagina’s van zijn paspoort. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser in het vertrekgesprek van 1 juli 2019 zelf heeft aangegeven dat er een grote stempel in zijn paspoort staat waarmee hem de toegang tot Nederland geweigerd is en hij zijn paspoort hierdoor niet meer kan gebruiken. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
4. Verder voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet beschikte over een retourticket. Het niet beschikken over een retourticket acht verweerder kennelijk van minder belang aangezien eiser thans wederom het Schengengebied via Frankrijk is ingereisd zonder in bezit te zijn van een retourticket. Verweerder gaat dus niet gelijk om met gelijke gevallen. Eiser heeft zijn doel en de omstandigheden van het verblijf wel aannemelijk gemaakt omdat hij informatie heeft gegeven over het logiesverstrekkend bedrijf. Eiser heeft duidelijk aangegeven dat hij naar Nederland is gekomen om te genieten van het strand in Zandvoort en voor onderzoek voor boeken waaraan hij (mee)werkt. Eiser heeft een bibliotheekpasje voor de bibliotheek in Zandvoort en Rotterdam. Ook heeft hij een opslagruimte gehuurd in Haarlem.
Uit artikel 6, eerste lid, aanhef en sub c, SGC blijkt bovendien dat als toegangsvoorwaarde voldoende is dat de vreemdeling beschikt over voldoende financiële middelen om de terugreis te bekostigen. Niet in geschil is dat eiser in staat is om een retourticket te bekostigen.
4.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van de toegangsweigering anders te oordelen dan de voorzieningenrechter bij uitspraak van 31 mei 2019 heeft geoordeeld. Eiser heeft weliswaar een geldig paspoort, een geldig vliegticket voor de heenreis en voldoende middelen van bestaan, maar eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank het doel en de duur van zijn verblijf niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft gesteld dat hij in Zandvoort wenst te verblijven, onder meer om onderzoek te doen in bibliotheken ten behoeve van een boek waaraan hij werkt. Eiser heeft echter niet voldoende concreet aangegeven tot wanneer hij daar verblijft en hoe hij afwisselend in Nederland en in Frankrijk wenst te zijn. Tevens heeft eiser niet aangegeven wie hij alhier of daar wenst te bezoeken en heeft hij verweerder belet daarnaar onderzoek te doen door kenbaar te maken geen informatie daarover te verstekken. Hierbij komt dat eiser niet beschikt over een retourticket. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder dit hem niet had mogen tegenwerpen. Dat hem op een later moment de toegang tot het Schengengebied via Frankijk is verleend terwijl hij toen (kennelijk) ook niet beschikte over een retourticket, staat daar los van. Eiser dient elke keer dat hij opnieuw inreist aan de voorwaarden voor de toegang tot Nederland te voldoen en gezien het voorgaande heeft hij aan een van die voorwaarden thans niet voldaan. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat eiser het doel en het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden onvoldoende heeft aangetoond. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht, bestaat geen aanleiding.
De vrijheidsbeperkende maatregel in de lounge (terugwijzing)
6. Eiser voert aan dat als hem ten onrechte de toegang is geweigerd, dit ook de vrijheidsbeperkende maatregel in de lounge onrechtmatig maakt. Subsidiair stelt eiser dat de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig was omdat verweerder had moeten beoordelen of hij naar het Verenigd Koninkrijk had kunnen reizen.
7. De rechtbank overweegt dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet onrechtmatig is nu verweerder eiser niet ten onrechte de toegang tot Nederland heeft geweigerd. Ook blijkt nergens uit dat eiser toen al had aangegeven dat hij naar het Verenigd Koninklijk wilde reizen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om toekenning van schadevergoeding wijst de rechtbank af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De vrijheidsontnemende maatregel
10. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel van 2 juni 2019 is opgeheven, beperkt de beoordeling zich ten aanzien van dat besluit tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaand aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
11. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel nooit is uitgereikt aan eiser. In het bestreden besluit 2, dat is ondertekend door Joost Boersma, ambtenaar belast met het toezicht op de vreemdelingen dan wel ambtenaar belast met de grensbewaking van de Kmar, staat vermeld dat de beschikking door hem onmiddellijk aan eiser is uitgereikt. Dit blijkt ook uit het proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2019.
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel terecht is opgelegd omdat eiser de toegang is geweigerd. Eiser is voorts terecht geweigerd om naar het Verenigd Koninkrijk af te reizen omdat hem daar blijkens een memo tussen het grenskantoor en de Kmar twee maal eerder de toegang is ontzegd. Verweerder heeft na de zitting van 17 juni 2019 een op ambtseed opgemaakte toelichting gedateerd 17 juni 2019 van het Hoofd Doorlaatpost van de Kmar overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser twee opties had. Of hij gaat met gebruikmaking van de removal order terug naar het land waar hij vandaan komt, in dit geval Egypte, of hij gaat naar een land waar zijn toelating gewaarborgd is. Omdat eiser de nationaliteit van Nieuw Zeeland heeft is zijn toelating daar gewaarborgd.
Verder staat in de toelichting van 17 juni 2019 vermeld dat het bekend was dat eiser stond gesignaleerd in het opsporingssysteem door Interpol met een aandachtvestiging. Er is een zogenoemde ‘Green Notice’ ontvangen. Deze Green Notice bevatte politie informatie aangaande eiser, onder andere ook met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk. Naast de normale grenscontrole van het Verenigd Koninkrijk en de Interpol informatie was de toelating ‘niet’ gewaarborgd voor het Verenigd Koninkrijk. Dit is de reden geweest waarom het verzoek van eiser, om naar het Verenigd Koninkrijk te mogen vliegen, is afgewezen, aldus de toelichting.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder de door hem gestelde memo waaruit zou moeten blijken dat eiser reeds tweemaal eerder de toegang tot het Verenigd Koninkrijk is geweigerd, ondanks dat de rechtbank daarom had verzocht, niet in de procedure heeft gebracht.
14. Ter zitting van 23 september 2019 zijn de signaleringen in het opsporingssysteem Interpol en de Green Notice wederom besproken. Daarnaast heeft verweerder gewezen op een e-mail correspondentie van de Kmar met de liaison officer van de Britse ambassade te Den Haag waaruit zou blijken dat eiser de toegang tot het Verenigd Koninkrijk zal worden geweigerd.
14.1
Verweerder heeft de Green Notice en de e-mail correspondentie aan de rechtbank doen toekomen en heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Awb.
14.2
Bij beslissing van 18 december 2019 (zaaknummer NL19.18433) heeft de rechtbank bepaald dat de verzochte beperking van de kennisneming van de Green Notice en de e-mails – behoudens de persoonsgegevens van de in de e-mails voorkomende ambtenaren – niet gerechtvaardigd is. Verweerder heeft de stukken vervolgens overeenkomstig deze uitspraak alsnog in de onderhavige procedure overgelegd. Eiser heeft hierop bij brief van 30 januari 2020 gereageerd.
14.3
Eiser voert – samengevat – aan dat de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan onrechtmatig is. Hij was op dat moment immers in het bezit van een ticket naar het Verenigd Koninkrijk en wilde daar uit eigen beweging en op eigen kosten naar toe reizen. Dan is er geen reden een dergelijke maatregel op te leggen. Eiser is daar nooit de toegang geweigerd en hij ziet niet in waarom hem daar geen toegang zal worden verleend. Eiser heeft van een medewerker van de ambassade van Nieuw Zeeland in Nederland te horen gekregen dat hij naar het Verenigd Koninkrijk kan reizen. Eiser kan niet worden verplicht naar Egypte of Nieuw Zeeland te vertrekken als hij vrijwillig naar een ander land wil afreizen.
Ten aanzien van de Green Notice voert eiser aan dat daaruit niet blijkt dat hem de toegang tot het Verenigd Koninkrijk zal worden geweigerd. De Green Notice dient enkel als waarschuwing voor een lidstaat dat iemand het grondgebied wil betreden die mogelijk een gevaar voor de openbare orde is. Voor een directe arrestatie of weigering zal er een zogenoemde ‘Red Notice’ moeten zijn. Op het moment dat verweerder de vrijheidsontnemende maatregel oplegde op 2 juni 2019, had verweerder geen enkele informatie over de toegangsweigering aldaar. Verweerder had direct een e-mail naar de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk moeten sturen en om informatie moeten verzoeken.
15. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN3374, wijst de rechtbank er op dat verweerder, daargelaten het doel van een tot vrijheidsontneming strekkende maatregel, in het algemeen voortvarend moet handelen teneinde een onnodig lange duur van vrijheidsontneming te voorkomen. Indien een vreemdeling de toegang is geweigerd, dient hij zich, aldus de Afdeling, op eigen initiatief zo spoedig mogelijk te begeven naar een land waar hem mogelijk wel toegang wordt verleend. In die gevallen waarin verweerder handelingen verricht om het vertrek van de desbetreffende vreemdeling naar zijn land van herkomst of een ander land waartoe hij toegang kan verkrijgen, te faciliteren en waarin de duur van de vrijheidsontneming maatregel mede van het handelen van verweerder afhankelijk wordt, zal hij daarbij, ook in geval van een maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, voortvarend moeten handelen.
15.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder vanaf het moment dat eiser op 2 juni 2019 beschikte over een vliegticket naar het Verenigd Koninkrijk, onvoldoende voortvarend gehandeld door eiser niet te faciliteren gebruik te maken van het ticket.
Weliswaar heeft eiser geweigerd gebruik te maken van de voor hem geboekte vlucht naar Egypte èn heeft hij aangekondigd niet naar Nieuw Zeeland te willen, maar wilde eiser op eigen initiatief naar het Verenigd Koninkrijk vertrekken alwaar hij stelt toegang te zullen krijgen. Ook na het verlopen van het ticket heeft eiser steeds gesteld op eigen initiatief naar het Verenigd Koninkrijk te willen vertrekken. Anders dan verweerder stelt behoeft de toegang tot het land waarnaar eiser zich wil begeven niet gewaarborgd te zijn, maar moet eiser zich begeven naar een land waar hem mogelijk toegang wordt verleend.
De rechtbank ziet met name niet in waarom verweerder vanwege de bij hem bestaande twijfel daaromtrent, niet direct bij de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk navraag heeft gedaan of er redenen zijn om eiser de toegang te weigeren. Daartegenover staat dat eiser in het bezit is van een geldig paspoort van Nieuw Zeeland, hij voor het Verenigd Koninkrijk visumvrij is en heeft aangegeven dat hij voor het laatst in 2006 in het Verenigd Koninkrijk is geweest en dat hem daar nimmer de toegang is geweigerd. Daarnaast is van belang dat de Green Notice ook geen reden is geweest eiser de toegang tot Nederland te weigeren.
15.2
Naast het feit dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, heeft verweerder op het moment dat eiser op 2 juni 2019 beschikte over een vliegticket, maar ook daarna bij het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel, niet kenbaar en controleerbaar gemotiveerd dat eiser mogelijk niet tot het Verenigd Koninkrijk zal worden toegelaten. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat uit de Green Notice, die pas later in de beroepsprocedures ter sprake is gekomen, niet blijkt dat hem de toegang tot het Verenigd Koninkrijk zal worden geweigerd. Ook de e-mail correspondentie van de Kmar met de liaison officer van de Britse ambassade te Den Haag waarin onder meer staat vermeld:
“He is subject to an exclusion order by the Home Secretary in the UK and cannot travel there. If he arrives, he would be arrested and returned to the country where he came from”, is van een veel latere datum, te weten 22 september 2019. Deze e-mail achteraf, maakt niet dat op 2 juni 2019 al vaststond dat eiser de toegang tot het Verenigd Koninkrijk zou worden geweigerd. Verweerder heeft niet onderbouwd dat hij al op dat moment over die informatie beschikte. Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet in lijn met het arrest Mahdi [1] . Met het oordeel van het Hof in punt 45 is niet verenigbaar dat de vereiste motivering voor de inbewaringstelling eerst na de oplegging van de maatregel van bewaring en in een ander document dan het besluit waarbij de maatregel wordt opgelegd, kenbaar wordt gemaakt. Ook uit dat arrest volgt dat de vreemdeling bij het opleggen van een maatregel duidelijk kenbaar moet zijn wat de motivering van verweerder is om af te zien van een lichter middel. In de maatregel van bewaring dient volgens het Hof een kenbare motivering te worden vermeld dat niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan. Er wordt veel gewicht toegekend aan het belang van de vreemdeling om zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij heeft zich tot de bevoegde rechter te wenden en aan het belang van de rechter om ten volle de controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling te kunnen oefenen.
16. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond en is de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van het moment van de oplegging daarvan onrechtmatig.
17. De rechtbank ziet op grond van artikel 106 van de Vw aanleiding om aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toe te kennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 33 dagen (periode van 2 juni 2019 tot en met 4 juli 2019) onrechtmatige bewaring van 33 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.640,-.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.837,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen op beide zittingen, 0,5 punt voor de reactie na informele bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
19. Eiser heeft voorts verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten van de door hem ingeschakelde tolk. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in deze kosten, bij gebrek van een specificatie van die kosten. Ook heeft de gemachtigde van eiser niet aangegeven of hij in dit geval bijvoorbeeld geen gebruik heeft kunnen maken van een gesubsidieerde tolk.

Beslissing

Toegangsweigering
De rechtbank verklaart het beroep met zaaknummer AWB 19/6303 ongegrond.
De vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank verklaart:
- verklaart het beroep met zaaknummer AWB 19/6008 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
De vrijheidsontnemende maatregel
- verklaart het beroep met zaaknummer NL19.18433 gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.640,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.837,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van de uitspraak in zaaknummer NL19.18433 voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 2.640,- uit te betalen.
Gedaan op 7 mei 2020, door mr. W.B. Klaus, rechter.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de toegangsweigering (zaaknummer AWB 19/6303) betreft, binnen vier weken na de dag van bekendmaking daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak staat, voor zover het de vrijheidsbeperkende maatregel (zaaknummer AWB 19/6008) betreft, geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de vrijheidsontnemende maatregel (zaaknummer NL19.18433) betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).