ECLI:NL:RBDHA:2020:4224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
AWB 18/9105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning voor studie en de ingangsdatum van de verblijfsvergunning zoekjaar hoogopgeleide

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor studie en de ingangsdatum van de verblijfsvergunning voor het zoekjaar hoogopgeleide. Eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Zuid-Afrikaanse nationaliteit, had op 4 juli 2018 bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning, die per 23 maart 2018 was ingetrokken. Eiseres had op 26 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor het doel 'zoekjaar hoogopgeleide'. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar studie aan de Erasmus Universiteit op 23 maart 2018 had afgerond en dat zij niet meer voldeed aan de voorwaarden voor haar verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres tijdig was ingediend, maar dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de ingangsdatum van de nieuwe vergunning niet onterecht waren. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat de communicatie van de staatssecretaris gebrekkig was en dat dit haar aanvraag had beïnvloed. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende informatie had verstrekt en dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor de tijdige indiening van haar aanvraag. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/9105
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Zuid-Afrikaanse nationaliteit,
eiseres
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2018 heeft verweerder de aan eiseres met ingang van 1 september 2016 verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “studie” ingetrokken vanaf 23 maart 2018. Hiertegen heeft eiseres op 27 juli 2018 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 26 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “zoekjaar hoogopgeleide”.
Op 1 november 2018 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 oktober 2018. Dit bezwaarschrift is op grond van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 9 november 2018 doorgestuurd naar de rechtbank met het verzoek het bezwaarschrift als een beroepschrift te behandelen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is met een daaraan voorafgaand bericht niet verschenen. Het onderzoek ter zitting is aangehouden om eiseres de gelegenheid te geven nadere gegevens te overleggen in de zaak betreffende het zoekjaar en in het verlengde daarvan het antwoord te geven op de vraag of de procedure van het zoekjaar voorligt. Bij brief van 21 mei 2019 heeft eiseres hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder op 28 mei 2019 hier zijn reactie op gegeven.
De rechtbank heeft het onderzoek op 22 april 2020 gesloten en doet met toestemming van partijen uitspraak zonder het houden van een nadere zitting.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
- Eiseres is sinds september 2016 in Nederland en heeft met ingang van 1 september 2016 een verblijfsvergunning gekregen met als doel “studie”, geldig tot 31 maart 2018. Van september 2016 tot december 2016 heeft eiseres aan de Universiteit van Tilburg gestudeerd. Op 1 januari 2017 is eiseres begonnen aan een MBA studie aan de Erasmus universiteit. De Erasmus universiteit is vanaf 19 december 2016 referent van eiseres.
- Op 7 maart 2018 heeft de Erasmus universiteit voor eiseres een aanvraag ingediend tot verlenging van haar verblijfsvergunning. Op 23 maart 2018 heeft eiseres haar studie aan de Erasmus universiteit afgerond. Op 26 maart 2018 heeft verweerder de verblijfsvergunning verlengd tot 1 juli 2018. Op 7 mei 2018 heeft de Erasmus universiteit aan verweerder doorgegeven dat eiseres is afgestudeerd.
- Op 9 mei 2018 laat verweerder weten het voornemen te hebben de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken. Op 21 mei 2018 heeft eiseres hierop gereageerd.
- Op 26 juni 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met het doel “zoekjaar hoogopgeleide”.
- Bij besluit van 4 juli 2018 heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier met het doel “studie” ingetrokken per 23 maart 2018.
- Bij brief van 25 juli 2018 heeft verweerder aangekondigd dat hij van plan is aan eiseres een verblijfsdocument te verstrekken met de beperking “het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst” met een geldigheidsduur van 26 juni 2018 tot en met 26 juni 2019.
- Op 20 augustus 2018 heeft referent Accenture B.V. (Global Relocation Services BV) namens eiseres een aanvraag ingediend voor wijziging van de beperking van haar verblijfsvergunning “studie” in “arbeid als kennismigrant”. Met ingang van 1 september 2018 is aan eiseres een verblijfsvergunning verleend, geldig tot 1 september 2023.
Verweerder heeft de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier met het doel ‘studie” ingetrokken omdat zij niet meer voldoet aan de voorwaarden. Eiseres heeft immers haar studie aan de Erasmus Universiteit op 23 maart 2018 afgerond en voldoet daarmee niet meer aan de voorwaarden van de haar verleende verblijfsvergunning. Dat de verblijfsvergunning nog geldig was tot 1 juli 2018 en eiseres in de veronderstelling verkeerde dat zij nog een aanvraag voor een verblijfsvergunning zoekjaar kon indienen, leidt niet tot een andere conclusie. Met toepassing van artikel 7:3 Awb is afgezien van horen.
De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift van 27 juli 2018 zich inhoudelijk richt tegen zowel de intrekking verblijfsvergunning “studie” als de ingangsdatum van de verblijfsvergunning “zoekjaar hoogopgeleide”. Nu verweerder het standpunt van eiseres deelt dat zij conform het bepaalde van artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, Awb met haar kennis redelijkerwijs kon menen dat het besluit “zoekjaar hoogopgeleide” ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift reeds tot stand was gekomen, is sprake van een tijdige indiening van het bezwaar. In de brief van 25 juli 2018 was immers aangekondigd dat verweerder van plan was een verblijfsdocument te verstrekken en het bezwaarschrift is van 27 juli 2018. In het verlengde daarvan is niet in geschil dat naast de procedure tegen het intrekkingsbesluit, de procedure tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning “zoekjaar hoogopgeleide” ook bij de rechtbank voorligt. Verder stelt de rechtbank vast dat ook niet in geschil is dat eiseres haar diploma heeft behaald op 23 maart 2018 en daarmee haar verblijfsrecht op grond van haar studie is komen te vervallen. Het geschil beperkt zich tot de ingangsdatum van de verblijfsvergunning “zoekjaar hoogopgeleide” en het daardoor ontstane verblijfsgat van 23 maart 2018 tot 26 juni 2018.
Eiseres voert aan dat zij de aanvraag voor de verblijfsvergunning “zoekjaar hoogopgeleide” weliswaar te laat heeft ingediend, maar dat is haar niet toe te rekenen. In de eerste plaats omdat eiseres dacht dat zij nog tot 1 juli 2018 de tijd had om een ander verblijfsrecht te regelen. De Erasmus universiteit had op 7 maart 2018 om verlenging van haar verblijfsvergunning studie gevraagd wat ook door verweerder is verleend tot 1 juli 2018. Dit liep geheel buiten eiseres om. Daarnaast was het door de gebrekkige communicatie en het handelen van verweerder niet duidelijk dat zij de aanvraag voor een verblijfsvergunning “zoekjaar hoogopgeleide” eerder had moeten indienen. Volgens eiseres is het een feit van algemene bekendheid dat verweerder buitenlandse studenten onvoldoende informeert over de verblijfsprocedures. In dat kader doet eiseres een beroep op rechtsoverweging 3.4 van een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 26 april 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5745 en een rapport van de Nationale Ombudsman met nummer 2014/114. Het verblijfsgat is ontstaan door de gebrekkige communicatie en het handelen van verweerder. Deze omstandigheden zouden voor verweerder aanleiding moeten zijn om gelet op het bepaalde in artikel 3.80 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B1/6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) de ingangsdatum van de verblijfsvergunning “zoekjaar hoogopgeleide” te vervroegen tot 23 maart 2018.
4.1 De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. Hoewel de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning “studie” inderdaad door de erkend referent, in dit geval de Erasmus universiteit, is ingediend, neemt dat niet weg dat eiseres wist dan wel had kunnen en moeten weten dat haar afstuderen (mogelijk) gevolgen zou hebben voor haar verblijfsrecht. Eiseres had dan ook niet zonder meer erop mogen vertrouwen dat zij een verblijfsrecht had op grond van de aan haar verleende verlenging van haar verblijfsvergunning “studie”. Daar komt bij dat verweerder niet kan worden tegengeworpen dat drie dagen na het afstuderen de verlenging is toegekend. De aanvraag voor de verlenging was immers voor het afstuderen van eiseres ingediend. Eerst op 7 mei 2018 heeft de erkend referent aan verweerder gemeld dat eiseres haar studie op 23 maart 2018 heeft afgerond. Gelet op de beschikbare informatie heeft verweerder de verblijfsvergunning kunnen verlengen. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder eiseres voldoende heeft geïnformeerd. Zo heeft verweerder in het voornemen van 9 mei 2018 met een bijgevoegde Engelse vertaling van onderstaande punten eiseres persoonlijk erop gewezen dat haar verblijfsvergunning “studie” kan worden ingetrokken nu de Erasmus universiteit eiseres op 23 maart 2018 heeft afgemeld. Verder heeft verweerder het volgende opgenomen:
“Volledigheidshalve wijs ik op het volgende. Als u uw studie in Nederland met goed gevolg hebt afgerond en het diploma hebt behaald, kunt u een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst” aanvragen. Met deze verblijfsvergunning hebt u een jaar de tijd om een baan als kennismigrant te vinden. Meer informatie en het aanvraagformulier vindt u op www.ind.nl.”Dat dit voornemen niet duidelijk is omdat er staat dat de verblijfsvergunning
kanworden ingetrokken, volgt de rechtbank niet. Zoals verweerder ook aangeeft, kunnen zich altijd persoonlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan verweerder af moet zien van intrekking. Te denken valt aan de situatie waarin de erkend referent zich heeft vergist in de datum van afstuderen. Dat het voor eiseres onduidelijk was dat zij per ommegaande een vergunning zoekjaar hoogopgeleide diende aan te vragen omdat verweerder niet heeft gewezen op de termijnen en het mogelijk oplopen van een verblijfsgat, volgt de rechtbank evenmin. Weliswaar heeft verweerder in zijn brief van 25 juli 2018 slechts in het Nederlands aangegeven dat een verblijfsgat kan ontstaan, maar in het voornemen van 9 mei 2018 is duidelijk verwezen naar de website van verweerder waar eiseres informatie in het Engels had kunnen vinden. Onder het kopje
“Study”van de website had eiseres
“Looking for a job after study, promotion or research”kunnen aanklikken. Op die pagina staat onder de rubriek
“Frequently asked questions Looking for a job after study, promotion or research (orientation year)” de vraag: “
How much time do I have to apply for the orientation year after I completed my study programme or my doctoral programme, or after my scientific research in the Netherlands?”.Hier wordt ook gewezen op de mogelijkheid van het ontstaan van een verblijfsgat en hoe dit te voorkomen. Daarbij mocht van eiseres verwacht worden dat zij bij vragen over de inhoud van de brief van 25 juli 2018 of het voornemen van 9 mei 2019 contact had gezocht met verweerder. Dit heeft eiseres niet gedaan. Het beroep op de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, en het rapport van de Nationale Ombudsman slaagt niet, omdat geen sprake is van een vergelijkbare situatie. In beide zaken werd uitsluitend met de erkend referent gecommuniceerd. In het geval van eiseres is het voornemen met eiseres zelf gecommuniceerd. Ook de aanvraag voor de verblijfsvergunning “zoekjaar hoogopgeleide” liep tussen verweerder en eiseres zelf.
De beroepsgrond slaagt niet.
Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid in artikel 4:84 Awb om af te wijken van het beleid. Het verblijfsgat levert dusdanig zwaarwegende gevolgen op voor eiseres dat ze onevenredig zijn met de beleidsregel te dienen doelen. Het opgelopen verblijfsgat betekent dat haar plannen om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen ineens op de lange baan zijn geschoven. Het doel van het zoekjaar is om hoogopgeleide migranten aan zich te binden. Dit doel in acht nemend kan verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt stellen dat eiseres een verblijfsgat heeft opgelopen. Verwezen wordt nog naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 7 juli 2016, AWB 16/8193, JV 2016/234 en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 7 december 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7898.
5.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 Awb. Eiseres heeft daarvoor geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. Met het ontstaan van een verblijfsgat en de gevolgen daarvan onderscheidt eiseres zich niet van andere vreemdelingen die te laat een aanvraag indienen. Daarbij is de mogelijkheid tot naturalisatie niet het doel van een “zoekjaar hoogopgeleide”. Bovendien kan de doelstelling van het beleid op zichzelf niet afdoen aan de omstandigheid dat aan de voorwaarden moet zijn voldaan. De handelswijze van verweerder is niet met het doel van het beleid in strijd. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, slaagt niet. In die zaak was wel sprake van bijzondere omstandigheden. Ook de verwijzing van eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, gaat niet op. In die zaak is het niet tijdig indienen van de verlenging van de verblijfsvergunning “studie” toe te rekenen aan de nalatigheid van de referent. Daarvan is in dit geval geen sprake nu de aanvraag verblijfsvergunning “zoekjaar hoogopgeleide” is ingediend door eiseres zelf.
Eiseres voert voorts aan dat verweerder van het beleid kan afwijken op grond van artikel 3.82 eerste lid, Vb in samenhang met paragraaf B1/6.1 Vc. Volgens eiseres gaat het hier om het leerstuk van de tijdige indiening. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3.82, tweede lid, Vb en verweerder een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht intrekt, dan geldt dat de aanvraag tijdig is ingediend als deze is ingediend voor het tijdstip waarop de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingetrokken en daarvan in sprake bij eiseres.
6.1 Artikel 3.82 Vb luidt als volgt:
1. Indien de niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, naar het oordeel van Onze Minister is ontvangen binnen een redelijke termijn nadat het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, of als Nederlander, is geëindigd, zijn de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 niet van toepassing en zijn de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing.
2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de vreemdeling:
a. zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;
b. onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, of
c. in Nederland wil verblijven voor het verrichten van seizoenarbeid of lerend werken.
6.2
De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. Aangezien de vreemdeling zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de tijdige indiening van de aanvraag, zal niet snel sprake zijn van een situatie waarin de niet-tijdige indiening te wijten is aan omstandigheden die hem niet zijn toe te rekenen. Daarbij is geen sprake van omstandigheden genoemd in artikel 3.82, tweede lid, Vb en dus ook niet van toepassing van paragraaf B1/6.1 Vc. Bovendien beoogt artikel 3.82 Vb de gevolgen van een geringe termijnoverschrijding voor het toetsingskader van de nieuwe aanvraag weg te nemen (zie de nota van toelichting bij artikel 3.82 Vb). Het gaat dan onder meer om het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf en het vereiste van onderzoek naar tuberculose, dit is eiseres niet tegengeworpen. Ook om die reden slaagt een beroep op artikel 3.82 Vb niet.
7. Tot slot is volgens eiseres ten onrechte afgezien van horen. Uit het dossier blijkt duidelijk dat eiseres moeite had om de procedure te begrijpen. Van haar kan onder die omstandigheden niet worden verwacht dat zij voldoende informatie en gronden van bezwaar had kunnen schrijven. Verweerder had ermee rekening moeten houden dat zij geen gemachtigde tot haar beschikking had. Verweerder had eiseres moeten horen, zeker nu verweerder op zijn vingers is getikt door de Nationale Ombudsman vanwege gebrek aan informatie aan studenten.
7.1 Een bestuursorgaan mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Gelet op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd en de motivering van het primaire besluit, heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond kunnen achten en van het horen van eiseres mogen afzien. Verweerder kan niet kan worden tegengeworpen dat eiseres zelf ervoor heeft gekozen geen gemachtigde in de arm te nemen. Daarbij heeft eiseres verweerder ook niet om uitleg gevraagd over de te volgen procedures. Dit komt voor de verantwoordelijkheid van eiseres. Zoals is overwogen in rechtsoverweging 4.1 gaat de verwijzing naar het rapport van de Nationale Ombudsman niet op. In die gevallen liep de communicatie, anders dan bij eiseres, via de erkend referent. Hieruit volgt dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. De hoorplicht is niet geschonden.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep – voor zover gericht tegen in de intrekking van de verblijfsvergunning
“studie” – ongegrond;
- verklaart heb beroep – voor zover gericht tegen de ingangsdatum verblijfsvergunning
“zoekjaar hoopopgeleide” – ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S.O.L. Chung A Hing, griffier.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Deze uitspraak is gedaan op 30 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel