ECLI:NL:RBDHA:2020:4130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
NL19.13615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Hazara-sjiiet uit Pakistan en de bescherming door autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser afkomstig uit Quetta, Pakistan, die behoort tot de Hazara-gemeenschap en sjiiet is. De eiser had eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 15 december 2017 geoordeeld dat de afvalligheid van de eiser niet ten onrechte door de verweerder ongeloofwaardig was geacht, maar dat de motivering van de afwijzing van de asielaanvraag onvoldoende was. De rechtbank had verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag van eiser.

In het bestreden besluit van 16 mei 2019 heeft de verweerder opnieuw de aanvraag afgewezen, waarbij hij stelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bescherming kon inroepen van de Pakistaanse autoriteiten. De rechtbank heeft in deze uitspraak de argumenten van eiser en de verweerder tegen elkaar afgewogen. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Pakistan is bedreigd door de extremistische groepering Lashkar-e-Jhangvi (LeJ) en dat de autoriteiten in Pakistan niet in staat zijn om hem te beschermen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in het algemeen aan Hazara bescherming wordt geboden door de autoriteiten in Pakistan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser gegrond beroep heeft ingesteld en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13615

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2017 heeft verweerder eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 15 december 2017 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem (NL17.12807) het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op de aanvraag moet nemen.
Bij besluit van 16 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Eisers gemachtigde en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen. Omdat eiser niet is verschenen heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 7 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij afkomstig is uit Quetta in Pakistan , behoort tot de bevolkingsgroep van de Hazara en sjiiet is. Bij een tegen Hazara gerichte aanslag in 2013 is eiser gewond geraakt en is zijn moeder overleden. Na deze aanslag heeft eiser zich afgekeerd van het islamitische geloof. Op 18 december 2015 is eiser, na eerder schriftelijk door hen te zijn bedreigd, beschoten door leden van de extremistische groepering Lashkar-e-Jhangvi (LeJ) omdat hij eigenaar was van een taalcentrum waar (ook door hem) Engelse les werd gegeven aan gemengde groepen van mannen en vrouwen. Na de aanslag is eiser door buurtbewoners opgevangen en is hij door een arts naar een privékliniek gebracht. De buurtbewoners hebben ook de politie ingelicht. De politie heeft eiser in de kliniek bezocht om vragen te stellen en hiervan is een rapport opgesteld. Na ontslag uit de kliniek is eiser ondergedoken bij zijn tante en heeft hij het taalcentrum verkocht. Eiser is vervolgens op illegale wijze Pakistan uitgereisd.
2. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 15 december 2017 geoordeeld dat de afvalligheid niet ten onrechte door verweerder ongeloofwaardig is geacht. Dat de aanslag in 2015 eveneens ongeloofwaardig zou zijn is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
3. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
3.1.
Verweerder acht het geloofwaardig dat eiser een dreigbrief van de LeJ heeft ontvangen en vervolgens op 18 december 2015 door personen van de LeJ is beschoten bij het verlaten van zijn taalcentrum. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tegen de door hem ondervonden problemen niet de bescherming van de (hogere) Pakistaanse autoriteiten kan inroepen. Verweerder heeft hiertoe het volgende overwogen:
 Uit het thematisch ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over de positie van ahmadi’s en christenen in Pakistan 2014-2016 d.d. april 2017 blijkt dat de LeJ een verboden organisatie is, dat de autoriteiten hiertegen optreden en dat de wijken in Quetta , waar eiser woonde, beschermd worden door de overheid.
 De politie is na de gebeurtenis van 18 december 2015 uit eigen beweging naar eiser gekomen om een politierapport op te maken, hetgeen duidt op de intentie om eiser te beschermen.
 Eiser heeft nadien geen bescherming bij de (hogere) autoriteiten in zijn land gezocht en heeft daarmee onvoldoende inspanningen verricht die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden. Dat hij daarin geen heil zag heeft verweerder als onvoldoende van de hand gewezen.
 Eiser heeft met de verwijzing naar de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 29 april 2019 inclusief bijlagen waarin verwezen wordt naar aanslagen door de LeJ van de afgelopen jaren in Pakistan , niet geconcretiseerd hoe dit op zijn persoonlijke situatie ziet.
 Verweerder ziet geen aanleiding om Hazara als risicogroep dan wel als kwetsbare groep aan te merken. Uit de rapporten waarnaar ook Vluchtelingenwerk verwijst, waaronder een verslag van een EASO-conferentie over Pakistan in februari 2018, een thematisch rapport van het UK Home Office van januari 2019, en het ambtsbericht van april 2017, blijkt dat er wel degelijk effectieve bescherming door de autoriteiten wordt geboden aan sjiieten en daarmee ook aan de Hazara-gemeenschap waartoe eiser behoort.
 Daarnaast heeft de LeJ het volgens twee rapporten van het US Department of State (USDOS) van april 2018 en maart 2019 het voorzien op journalisten, gemeenschapsleiders, overheidsinstellingen, veiligheidsdiensten, leden van de uitvoerende macht, scholen, vrouwelijke leraressen en polio vaccinatie medewerkers. Gelet hierop is het niet aannemelijk dat betrokkene persoonlijk heeft te vrezen voor een aanslag. Uit de verklaringen van betrokkene blijkt dat hij zijn taalcentrum begin 2016 van de hand heeft gedaan, zodat niet valt in te zien dat hij in dat verband een verhoogd risico zou lopen.
3.2.
Ten aanzien van de gestelde afvalligheid verwijst verweerder naar de voornoemde uitspraak van 15 december 2017. Er bestond voor verweerder geen aanleiding nader op de reeds ongeloofwaardig bevonden afvalligheid in te gaan, nu eiser noch in het aanvullend gehoor naar aanleiding van het gegronde beroep noch in de correcties en aanvullingen hierover heeft verklaard.
4. Eiser voert in beroep het volgende aan.
4.1.
Eiser stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord over zijn gestelde afvalligheid. Nu de afvalligheid in het voornemen als relevant element is opgenomen had verweerder hierover vragen dienen te stellen aan eiser. Temeer nu de gehoorambtenaar leidend is tijdens het gehoor.
4.2.
Hiernaast bestrijdt eiser dat hij de bescherming van de Pakistaanse autoriteiten kan inroepen. De politie is geenszins uit eigen beweging naar eiser gekomen, maar is geroepen door de mensen in het huis waar eiser naartoe was gebracht. Er is weliswaar een rapport opgemaakt, maar daarna heeft de politie niets meer gedaan. De politie heeft geen enkele dader opgepakt en ook anderszins is niet gebleken van onderzoek. Bovendien kan van eiser niet gevraagd worden dat hij bescherming vraagt aan de autoriteiten. Uit het ambtsbericht van april 2017 blijkt dat Hazara alleen in hun wijken worden beschermd en dat ze vogelvrij zijn als ze die verlaten. Moordenaars van Hazara-sjiieten worden over het algemeen niet vervolgd en bestraft. Ook blijkt uit het ambtsbericht dat de mogelijkheden van bescherming door de overheid van Hazara in de wijken waar zij wonen beperkt is vanwege gebrek aan middelen, corruptie, sociaal-economische factoren op het individuele niveau en politieke wil. Verder wijst eiser op een rapport van de UNHCR van januari 2017 waarin de Pakistaanse regering wordt bekritiseerd wegens het gebrek aan bescherming dat sjiitische moslims wordt geboden tegen aanslagen. Uit dit rapport blijkt dat de autoriteiten militante organisaties straffeloos hun gang laten gaan, doordat ze gewelddadige aanvallen op sjiieten niet onderzoeken of bestraffen. Voorts wordt gewezen op het jaarrapport van de Human Rights Commission of Pakistan van 5 april 2018 waarin staat dat de Hazara-gemeenschap gebroken is na een serie van gerichte moordaanslagen en zelfmoordaanslagen waarbij de veiligheidsdiensten grotendeels niet in staat waren de Hazara te beschermen.
4.3.
Nu eiser eerder persoonlijk is blootgesteld aan vervolging dan wel een behandeling die strijdig is met artikel 3 EVRM, rust op verweerder, op grond van artikel 4, vierde lid van de Kwalificatierichtlijn en IND-werkinstructie 2014/10, de bewijslast om aan te tonen dat hij hiervan niet nogmaals het slachtoffer zal worden. Verweerder is daar gelet op de inhoud van de genoemde bronnen niet in geslaagd. Uit de rapportages blijkt dat de LeJ nog steeds actief is en eiser behoort als Hazara en leraar tot een risicogroep. Dat hij het taalcentrum heeft verkocht doet hieraan niet af.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiser niet is opgekomen tegen het oordeel van deze rechtbank in de uitspraak van 15 december 2017 dat verweerder de afvalligheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, zodat dit in rechte is komen vast te staan. Gelet hierop lag het op de weg van eiser om toevoegingen op zijn gestelde afvalligheid naar voren te brengen. De rechtbank stelt vast dat eiser dit niet heeft gedaan tijdens het aanvullend gehoor en ook niet in de aanvullingen en correcties, ondanks dat hem wel de gelegenheid daartoe is geboden. Bovendien concretiseert eiser ook in de zienswijze niet (en evenmin in de gronden van beroep) wat hij hierover had willen verklaren. Gelet hierop heeft verweerder ten aanzien van de afvalligheid in het bestreden besluit kunnen volstaan met een verwijzing naar het eerdere oordeel van de rechtbank.
5.2.
Niet in geschil is dat eiser Hazara is en door de LeJ is bedreigd en aangevallen omdat hij eigenaar was van een taalcentrum in Quetta waar, ook door hemzelf, Engelse les werd gegeven aan gemengde groepen, en dat derhalve sprake is van een individuele vrees voor vervolging of individuele schade. Dit vindt naar het oordeel van de rechtbank tevens steun in de door partijen aangehaalde rapporten van USDOS van april 2018 en maart 2019, waaruit blijkt dat de LeJ het voorzien heeft op Hazara, maar ook op scholen.
5.3.
Partijen zijn evenwel verdeeld over de vraag of eiser tegen de LeJ de bescherming kan inroepen van de Pakistaanse autoriteiten.
5.3.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), zie de uitspraken van 28 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5153) en 7 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4016), volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door verweerder moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
5.3.2.
De rechtbank zal eerst beoordelen of verweerder heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, zoals die voortvloeit uit voormelde jurisprudentie van de ABRvS.
5.3.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn standpunt dat de autoriteiten in het algemeen bescherming bieden in de eerste plaats baseert op het thematisch ambtsbericht over de positie van ahmadi’s en christenen in Pakistan van april 2017.
Op pagina 16 van het ambtsbericht staat:
Lashkar-e-Jhangvi (LeJ)/Lashkar-e-Jhangvi Al Alami (LeJA)
De meest radicale afsplitsing van de SSP is de
Lashkar-e-Jhangvi(‘Leger van Jhang’), met het hoofdkwartier in zuid-Punjab. Zowel de SSP als LeJ hebben banden met de Taliban. Doel van beide organisaties is het transformeren van Pakistan in een soennitische staat en de bestrijding van sjiieten, maar de LeJ is de meest gewelddadige en ongrijpbare groepering. Naar verluidt heeft de LeJ ook de sympathie van de Pakistaanse veiligheidstroepen. De leiding van de LeJ bestaat uit jihadi-strijders die in Afghanistan tegen de Sovjet-Unie hebben gevochten. De gewone leden worden merendeels geworven in de madrassas in Pakistan , en in Afghanistan opgeleid. In de verslagperiode werd LeJ onder meer in verband gebracht met sektarisch geweld tegen sjiieten, christenen, ahmadi’s en soefi’s. In januari 2015 eiste de LeJ de aanslag op de sjiitische moskee in Shikarpur op, waardoor duidelijk werd dat de groepering ook in Sindh werkzaam was. In heel 2015 was de LeJ verantwoordelijk voor aanslagen, ook in Baluchistan en Karachi. Nadat de Pakistaanse politie in juli 2015 de leider, Malik Ishaq, tijdens een vuurgevecht gedood had, nam het aantal aanslagen af. In 2016 werden tientallen leden van de LeJ in Pakistan gedood in vuurgevechten met de politie.
Op pagina 20 staat:
Sjiieten
Sjiitische moslims, en met name Hazara-sjiieten in Baluchistan, zijn regelmatig het slachtoffer van sektarisch geweld door radicale islamitische groeperingen. In de loop van de verslagperiode verminderde het aantal doden als gevolg van de militaire operaties tegen deze groeperingen in het noordwesten van Pakistan . In de ogen van grote groepen soenni-moslims zijn sjiitische moslims ketters. Vaak zijn Hazara-sjiieten goed opgeleid en werkzaam als (hoge) ambtenaar, jurist of zakenman. Dat wekt jaloezie. Hazara-sjiieten zijn bovendien fysiek gemakkelijk herkenbaar als (etnische) minderheid. Ze vormen kleine gemeenschappen die vooral in een paar wijken van Quetta wonen. Deze wijken worden door de overheid beschermd, maar als Hazara-sjiieten de wijken verlaten zijn ze als het ware vogelvrij. Moordenaars van Hazara-sjiieten worden over het algemeen niet vervolgd en bestraft.
Op pagina 34 staat:
In de verslagperiode is de intolerantie en discriminatie jegens minderheden toegenomen, met name jegens Hazara-sjiieten en ahmadi’s. (…) De bewegingsvrijheid buiten de eigen wijk is voor religieuze minderheden beperkt. In de verslagperiode steeg het aantal
mob attacksen waren er meer valse aanklachten voor blasfemie. Minderheden worden vaker lastiggevallen en buitengesloten. Autoriteiten doen geen moeite om minderheden te beschermen
tegen geweld. (…)
Er is volgens alle in Pakistan geraadpleegde bronnen nauwelijks een veilige plek in Pakistan voor christenen, ahmadi’s of Hazara-sjiieten om te leven en hun godsdienst vrij te beleven. In sommige (delen van) steden is er
safety in numbers, maar veiligheid wordt nergens gegarandeerd, ook niet door de overheid.
Daarnaast heeft verweerder acht geslagen op het ‘EASO COI Meeting Report, Pakistan , 16-17 October 2017’ van februari 2018, waarin verslag wordt gedaan van een conferentie in Rome over Pakistan . Verschillende sprekers hebben tijdens deze conferentie op persoonlijke titel een presentatie gehouden.
Op pagina 71 staat een weergave van de presentatie van de heer M. Nelson, PhD, verbonden aan de University of London:
At exactly the same time, the affiliated sectarian groups in southern Punjab, they faced a wave of so-called police encounters (where the police find an opportunity to take their prisoners and simply kill them extra-judicially). The leader of the anti-Shia sectarian Lashkar-e-Jhangvi, Malik Ishaq, was killed in a police encounter in 2015. Many of these counter-insurgent efforts have pushed these sectarian militants out of Punjab and into Quetta and Karachi. And we have just heard from Amir Rana that although the situation in Punjab sees a decline in violence, Quetta and Karachi still remain key centres for violence. So nowadays, we have the army going after the Pakistan Taliban, the anti-Shia sectarian Lashkar-e-Jhangvi and so on.
Verder heeft verweerder gewezen op het rapport ‘Country Policy and Information Note Pakistan : Shia Muslims’ van het UK Home Office van januari 2019. Daarin staat op pagina 27:
2.5.7.
In general, the state appears both willing and able to offer effective protection to Shia Muslims, but it should be noted that state protection does not need to eliminate the risk of discrimination and violence. A person’s reluctance to seek protection does not necessarily mean that effective protection is not available. Decision makers must consider each case on its facts. The onus is on the person to demonstrate why they would not be able to seek and obtain state protection.
Ook heeft verweerder verwezen naar een artikel met de titel ‘Lashkar-e-Jhangvi al-Alami: A Pakistani Partner for Islamic State’ van 27 januari 2017 op de website van The Jamestown Foundation (https://jamestown.org/program/lashkar-e-jhangvi-al-alami-pakistani-partner-islamic-state/). In het artikel staat, onder andere:
As a result of its links to al-Qaeda, after the start of United States’ so-called War on Terror, LeJ faced a crackdown by the Pakistani state, which fragmented and decentralized the organization. This resulted in the establishment of a number of cells and factions, including LeJ al-Alami. (…)
LeJ is one of the best-established terrorist organizations in Pakistan , maintaining a strong and widespread network of Deobandi madrasas across the country.
5.3.4.
Eiser stelt dat de autoriteiten in het algemeen geen bescherming kunnen bieden en verwijst hiertoe naar het hiervoor genoemde ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van april 2017 en het rapport van de UK Home Office van 28 januari 2019. Eiser wijst voorts op de ‘Eligibilty Guideline for Assessing the International Protection Needs of Members of Religious Minorities from Religious Minorities from Pakistan ’ van de UNHCR van januari 2017. Op pagina 55 staat:
a) Situation of Shi’ite Individuals in Pakistan
The government has been criticized for failing to protect Shi’ite Muslims from attacks, and for allowing militant organizations to operate with impunity by failing to investigate and punish those responsible for violent attacks against Shi’ites in Pakistan . Despite efforts by regional authorities to provide additional security measures for Shi’ites in some situations, the security situation for Shi’ites has reportedly not improved. Balochistan’s civilian law enforcement authorities reportedly expressed a “helplessness and inability to deal with the issue of extremist attacks and sectarian militancy”. Even where the police have been present they have reportedly been unable to stop attacks; analysts have described the authorities as indifferent, incompetent or even complicit in the violence and discrimination against Shi’ites. Shi’ite individuals have held large protests to demand better protection and security from the authorities.
Tevens wijst eiser op het rapport van de Human Rights Commission of Pakistan (HRCP) ‘State of Human Rights in 2017’ van maart 2018. Op pagina 43 staat:
The Shia and Shia Hazara communities bore the main brunt of sectarian violence, followed by Sufi devotees. Christians, Sunnis, Ahmadis, and Hindus were also targeted.
Op pagina 82 van dit HRCP-rapport staat:
Faith-based violence in the name of religion continues unabated and the government has failed miserably to protect minority members against attacks and discrimination. Extremist forces bent on creating an exclusive Islamic identity for Pakistan appear to have been given a free hand. A few hundred fanatics held the capital and the garrison cities hostage for 23 days in Faizabad, Islamabad in November this year until their demands were accepted. In ceding to the demands of the violent demonstrators, the state has virtually given blanket licence to fundamentalism and militancy in the name of religion.
This impunity has vested extremist religious groups with the confidence to proudly claim responsibility for targeted killings and mob attacks against Ahmadis, Christians and Hazara Shias in Balochistan, to name but a few, and has created an environment conducive to bigotry and hate speech. Banned religious organisations openly operate on Facebook, disseminating their sectarian ideology and spewing out venom against religious minorities and other Muslim sects. The Government seems powerless to stop this hate crime on social media. There is no doubt that religious minorities have suffered the most, but sects within Islam have also been targeted and frequently subjected to violence in 2017.
Op pagina 83 van het HRCP-rapport staat:
The community of Hazaras has been devastated by a series of targeted killings and suicide bombings with security agencies largely unable to protect them. Under relentless assault in Pakistan , the Hazaras have very little choice other than to flee as refugees. They face desperation and danger in doing so but, according to community elders, 70,000 Hazaras have moved out of Quetta . (…)
There have been some cases of successful action by government agencies to foil sectarian attacks. In June, four militants who had planned a suicide bombing on a procession in Karachi were arrested, a major terrorist bid was prevented ahead of Youm-e-Ashur in Peshawar, and in November Rangers foiled terrorist activity on a chehlum in Rohri.
In the main, however, there is a lack of national narrative and concerted efforts to tackle the scourge of sectarianism.
In het ‘Country Information Report Pakistan ’ van het Australische Department of Foreign Affairs and Trade (DFAT) van 20 februari 2019 staat, op pagina 28:
3.32.
Although improved security measures by the community and general improvements in the security situation in Pakistan have led to a steady decrease in successful attacks, a large number of official and non-government interlocutors report that Hazaras in Quetta continue to face significant risk of violence. Local media claim that security threats and government restrictions mean they are unable to report accurately on Hazara security in Balochistan.
In het DFAT-rapport staat voorts op pagina 62:
STATE PROTECTION
Pakistan ’s formal legal framework provides for state protection of people’s property, lives, places of worship and religious beliefs. However, DFAT assesses that state protection in Pakistan is limited due to resource shortages, corruption, socio-economic factors at the individual level, and political will. Despite measures introduced to curb violence across the country under the NAP—strengthened powers for military and paramilitary security forces and the establishment of military courts—successful prosecution for politically motivated or sectarian violence is rare. This is due in part to ineffective police investigations, forensics, prosecution and judicial legal understanding, and in part to threats levied against judges, lawyers and witnesses and their families. The measures introduced under the NAP were intended to be temporary, to allow time for reform of the justice system. Significant reforms to the justice system have not yet occurred.
Ook heeft eiser gewezen op het EASO-rapport ‘ Pakistan Security situation’ van oktober 2019. Daarin staat op pagina 49:
1.5.
State ability to secure law and order
In the Rule of Law Index, 2019 carried out by the World Justice Project, Pakistan was ranked 117 out of 126 countries in the world on overall rule-of-law scores. This index was composed based on a set of questionnaires sent to experts (on average more than 300 per country) and to the public. Pakistan scored very low in several categories: ‘right to life and security’, ‘due process of law’, ‘sanctions for official misconduct’, ‘effective investigations’ and ‘no improper government influence’ in the criminal justice system.
Muhammad Amir Rana stated in 2018 that Pakistan had a comprehensive constitutional framework and accompanying legal procedures but in practice the rule of law was confined to ‘conventional concepts of internal security and law enforcement’. The constitution of Pakistan provides that the political authority is divided between the legislative, the executive and the judiciary. According to a report of Freedom House that covered 2018, the military had a substantial influence on national security, foreign policy and economic policy. Freedom House further stated that corruption, lack of accountability and lack of transparency were pervasive problems at all levels of government, in politics, and in the military. According to Sarah Belal in an interview in May 2019, minorities and women were denied protection in Pakistan , but this was also related to the socio-economic background of the victim. Belal also added that although the state itself did not single out a particular minority to oppress, anybody who lacked the socio-economic power to protect themselves against the police were subjected to the exigencies of the system. In terms of protection from sectarian violence, minority communities are inherently more vulnerable and require a higher degree of protection afforded to them by the state - which was lacking at the time of the interview.
5.3.5.
De rechtbank heeft voorts ambtshalve acht geslagen op het rapport van de HRCP ‘State of Human Rights in 2018’ van maart 2019. Op pagina 108 staat:
Balochistan’s Hazara Shia community remained vulnerable to targeted attacks. Driven into virtual ghettoisation, the community’s freedom of movement remains severely limited, with many migrating abroad, often illegally.
In April, there were four targeted attacks on Hazaras in Quetta , leaving nine dead and two injured. Some were killed in drive-by shootings at their own shops. The authorities’ failure to protect Hazaras sparked protests in Quetta , including a five-day sit-in led by Jalila Haider, which ended after the Army Chief met protestors. In May the CJP took suo moto notice of these attacks, directing provincial and national authorities to file reports within 10 days.
Op pagina 112 van het HCRP-rapport staat:
The Minority Rights Group International placed Pakistan at number 9 in its Peoples Most Under Threat – Highest Rated Countries 2018 list. ‘ Pakistan continues to be wracked by insecurity. Shia Hazara living in the provincial capital, Quetta , remain the target of repeated attacks by extremist groups. A more general climate of intolerance and hostility towards minorities including Shias, Ahmadis, Hindus, and Christians persists in the country, promoted through state institutions and societal attitudes.’
Undoubtedly, religious minorities suffered the most in Pakistan , but sects within the Muslim majority such as Hazaras also faced extreme sectarian violence in 2018.
Tevens heeft de rechtbank gekeken naar het rapport ‘Country Policy and Information Note Pakistan : Hazaras’ van het UK Home Office van november 2019. Daarin staat op pagina 9 en 10:
2.5.3.
The government has taken steps to limit the capability of terrorist groups that target the general public as well as Shia Muslims specifically (…)
2.5.4
The Pakistan security forces provide a degree of protection to Hazaras, particularly those living in Quetta , including check points around the Hazara enclaves; patrol routes between Hazara Town and Mariabad; and some security escorts outside of the enclaves. Security measures increased in May 2018 and extra measures were promised following the April 2019 market attack, including installation of closed circuit television, increased action to root out the perpetrators of attacks and financial compensation to victims and families (…)
2.5.9
In general, the state appears willing and able to provide effective protection to Hazaras. A person’s reluctance to seek protection does not necessarily mean that effective protection is not available. Decision makers must consider each case on its facts. The onus is on the person to demonstrate why they would not be able to seek and obtain state protection. The standard to be applied when determining whether it is sufficient is not that which would eliminate the risk of discrimination and violence.
5.3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit voormelde bronnen worden afgeleid dat de LeJ aanslagen pleegt in heel Pakistan en dat de bescherming van Hazara uitsluitend is beperkt tot enkele wijken in Quetta , terwijl ook daar veiligheid niet is gegarandeerd. Voorts blijkt uit de bronnen dat veelal geen vervolging en bestraffing van daders van aanslagen op Hazara plaatsvindt door gebreken in het justitiële systeem. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in het algemeen in Pakistan aan Hazara bescherming wordt geboden door de autoriteiten, zodat hij niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.
5.3.7.
Voor zover verweerder stelt dat uit het individuele relaas van eiser kan worden afgeleid dat de autoriteiten hem bescherming kunnen bieden, volgt de rechtbank dit standpunt gelet op het voorgaande niet. Weliswaar heeft de politie eiser bevraagd, maar nadien is niet gebleken van vervolging van de daders.
5.4.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen.
5.5.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Van andere kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.W.J. Vinkes, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.