ECLI:NL:RBDHA:2020:4093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
NL18.11837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een nieuw asielmotief in het kader van een niet-ontvankelijke aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Marokkaanse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag bij besluit van 20 juni 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het zou gaan om een opvolgende aanvraag zonder nieuwe elementen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 5 juli 2018 is niemand verschenen, waarna de rechtbank het onderzoek heropende om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen te reageren op het nieuwe asielmotief dat eiser naar voren had gebracht. Eiser heeft eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de nieuwe gronden van eiser onvoldoende concreet zijn om in de huidige procedure te worden betrokken.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit, maar enkel heeft betoogd dat zijn nieuwe asielmotief moet worden betrokken bij de beoordeling. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord, omdat het asielmotief niet voldoende concreet was. Eiser had enkel gesteld dat hij vreest geliquideerd te worden vanwege problemen met zijn overleden vader, maar dit was niet verder geconcretiseerd. De rechtbank concludeert dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter W.B. Klaus, in aanwezigheid van griffier M. Schaap-Huijsmans.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11837

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

ProcesverloopBij besluit van 20 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL18.11838).
Bij de behandeling van eisers beroep en verzoek om een voorlopige voorziening op de zitting van 5 juli 2018 is niemand verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 5 juli 2018 heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op het asielmotief dat eiser in zijn gronden van beroep naar voren heeft gebracht.
Verweerder heeft op 10 juli 2018 zijn reactie ingediend.
Eiser heeft hier op 18 juli 2018 op gereageerd.
De rechtbank heeft partijen opgeroepen in persoon te verschijnen op de zitting van
2 augustus 2018. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 3 augustus 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de verdere behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de prejudiciële vragen die zijn gesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 oktober 2017 (de Afdeling,
Op 27 november 2019 heeft verweerder de rechtbank verzocht uitspraak te doen en heeft hij een nader standpunt ingenomen.
Eiser heeft op 3 december 2019 zijn reactie ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens, nadat partijen is verzocht aan te geven of zij een nadere zitting wensen, besloten om geen nadere zitting te houden en het onderzoek te sluiten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] .
2. Eiser heeft eerder, op 14 november 2016, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 23 november 2016 afgewezen. Het hiertegen door eiser ingediende beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, bij uitspraak van 21 december 2016 ongegrond verklaard (AWB 16/28255). Dat besluit staat in rechte vast.
2.1
Op 10 januari 2017 hebben de Duitse autoriteiten Nederland verzocht om eiser terug te nemen op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening). Nederland heeft dit verzoek aanvaard. Voordat eiser kon worden overgedragen aan Nederland is hij echter met onbekende bestemming vertrokken.
Op 30 juli 2017 hebben de Zwitserse autoriteiten een terugnameverzoek gedaan aan Nederland. Dit verzoek is aanvaard. Eiser is op 21 december 2017 overgedragen. Hij heeft diezelfde dag de onderhavige aanvraag ingediend.
3. Eiser heeft tijdens zijn gehoor verklaard dat het moeilijk is een baan te vinden in Marokko, dat de salarissen laag zijn en dat hij zijn land heeft verlaten vanwege zijn slechte financiële situatie.
4. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 23 november 2016. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5. Eiser voert in beroep aan dat hij niet terug durft te keren naar Marokko omdat hij vreest geliquideerd te worden vanwege problemen met betrekking tot zijn reeds overleden vader. Hij heeft niet eerder over deze problemen durven te vertellen, niet bij verweerder en ook niet bij zijn vorige gemachtigde. Verweerder kan niet van eiser verlangen dat hij een nieuwe aanvraag indient. Hetgeen verweerder over eisers nieuwe asielmotief stelt is niet in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2073), het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Ahmedbekova en Ahmedbekov (ECLI:EU:C:2018:801) en artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn. Verweerder verwijst dan ook ten onrechte naar artikel 83, derde lid, Vw. Voorts stelt verweerder ten onrechte dat sprake is van een achtergehouden asielmotief. Zonder nader onderzoek kan verweerder deze conclusie niet trekken. Eiser wijst op het procesverloop waaruit blijkt dat zijn aanvraag in een zeer korte periode is behandeld, terwijl de vorige raadsman onvoldoende een vertrouwensband heeft weten op te bouwen aangezien geen zienswijze werd ingediend en geen verdere bijstand werd verleend tegen het afwijzende besluit. Eiser is van mening dat hij zijn motief niet te laat heeft ingediend onder verwijzing naar de ex-nunc toets die de rechtbank moet verrichten.
5.1
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit, maar dat zijn gronden enkel zien op de vraag of zijn eerst in beroep aangevoerde asielmotief bij de beoordeling van onderhavige aanvraag dient te worden betrokken. Met verweerder beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend. Daarbij acht de rechtbank niet zozeer van belang of hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd moet worden gezien als een nieuw dan wel achtergehouden asielmotief, maar wel dat dit asielmotief onvoldoende concreet is. Er is immers enkel gesteld dat hij vreest geliquideerd te worden vanwege problemen met betrekking tot zijn overleden vader. Ter zitting is daar door eisers gemachtigde nog aan toegevoegd dat hij een video-opname heeft ontvangen van eiser via WhatsApp waarop te zien is dat het broertje van eiser gedood wordt. Nu dit verder in het geheel niet is geconcretiseerd en ook niet is gebleken waarom eiser, die tijdens zijn gehoren in beide procedures enkel heeft verklaard over economische motieven om asiel aan te vragen, niet in staat zou zijn geweest dit eerder aan de orde te stellen, is de rechtbank van oordeel dat zij dit asielmotief niet behoeft te betrekken in de onderhavige procedure. Indien eiser dit nieuwe asielmotief beoordeeld wenst te hebben zal hij een nieuwe asielaanvraag moeten indienen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.