ECLI:NL:RBDHA:2020:3942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
NL19.7403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering tot het christendom en onvoldoende bewijs van vervolging in Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraanse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de staatssecretaris de bekering van eiseres tot het christendom ongeloofwaardig achtte. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vreest voor vervolging in Iran vanwege haar bekering, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar claims te onderbouwen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres, evenals naar de omstandigheden rondom haar bekering. De staatssecretaris heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als afvallige van de islam moet worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiseres inconsistent en onvoldoende concreet zijn, en dat zij niet overtuigend heeft aangetoond dat haar bekering tot het christendom een diepgewortelde overtuiging is.

De rechtbank heeft ook de verklaring van de Evangelische Gemeenschap Sneek in overweging genomen, maar oordeelt dat deze verklaring niet voldoende is om de bekering van eiseres te onderbouwen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en zal openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.7403

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. van de Water),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

ProcesverloopBij besluit van 27 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL19.7404, plaatsgevonden op 10 januari 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiseres is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij bij terugkeer vreest geëxecuteerd te worden door het Iraanse regime omdat zij is bekeerd tot het christendom. Zij heeft in Iran meerdere keren een huiskerk bezocht, en ook haar broer en zijn kind meegenomen. Het kind heeft hierover aan haar ex-schoonzus verteld. Hierna is de politie de huiskerk binnengevallen. Eiseres heeft weten te ontsnappen. Er heeft een huiszoeking bij eiseres thuis plaatsgevonden naar aanleiding van de bezoeken aan de huiskerk. Ter onderbouwing van haar relaas heeft zij een dagvaarding van de Iraanse rechtbank overgelegd en een verklaring van de Evangelische Gemeenschap Sneek.
Verweerder heeft de volgende relevante elementen in het relaas van eiseres onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
- de bekering van eiseres tot het christendom;
- inval huiskerk en inval thuis vanwege bekering en huiskerkbezoeken.
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, de overige elementen vindt verweerder ongeloofwaardig. Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat bij haar sprake is van een bekering tot het christelijke geloof. Zelfs in het geval eiseres zou worden gevolgd in haar stellingname dat zij twijfels over de islam had, is het onduidelijk of deze twijfels bij anderen bekend waren en zij daardoor als afvallige zou kunnen worden beschouwd. Verder vindt verweerder het niet aannemelijk dat haar broer zijn zoontje mee zou nemen naar de huiskerk. Hieruit volgt dat ook niet aannemelijk is dat de autoriteiten op de hoogte zijn gekomen van het bestaan van de huiskerk. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet gelooft dat zij een afvallige is van de islam. Verweerder stelt ten onrechte dat er een relevant verschil is tussen het afwenden van het geloof en afvalligheid. Volgens eiseres is het standpunt van verweerder dat alleen sprake is van afvalligheid wanneer iemand niet meer in een (islamitische) God gelooft en hier – zichtbaar voor de buitenwereld – naar handelt, onjuist.
4.1
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder het bestreden besluit op dit punt nader toegelicht. Hij stelt dat daarin, volgens de werkinstructie, is getoetst of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij als afvallige moet worden aangemerkt. Dat heeft ze niet gedaan omdat zij wisselende en vage verklaringen heeft gegeven over hoe zij voorafgaand aan haar afvalligheid in haar religie stond. Uit de verklaringen is gebleken dat zij nog steeds volgens de islamitische voorschriften leefde terwijl zij ook heeft verklaard op dat moment de islam niet meer te praktiseren. Daarnaast heeft zij niet inzichtelijk gemaakt waarom de redenen die zij aanvoert voor het verlaten van de islam, voor haar persoonlijk redenen zijn geweest om dat te doen. Meegewogen is dat ze geen inzicht heeft gegeven in hoe het onderzoek dat zij naar het christendom zou hebben verricht, vorm heeft gekregen. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2072) waarin is overwogen dat met algemene kritiek op de ongelijke positie tussen mannen en vrouwen binnen de islam, niet inzichtelijk wordt gemaakt welk proces de vreemdeling zelf heeft doorgemaakt om zich af te keren van het geloof en welke diepgewortelde innerlijke overtuiging daaraan ten grondslag ligt. Tot slot heeft verweerder relevant geacht dat eiseres, die is opgegroeid en opgevoed met de islam, ineens niet meer in staat is om de positieve aspecten daarvan te benoemen. Verweerder heeft om al deze redenen de verklaringen van eiseres over haar afvalligheid niet aannemelijk geacht.
4.2
Gezien de verklaringen van eiseres enerzijds en het bestreden besluit met de toelichting daarop anderzijds, ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat verweerder niet heeft kunnen concluderen dat eiseres haar afvalligheid niet aannemelijk heeft kunnen maken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet geloofwaardig vindt dat zij is bekeerd tot het christendom. Zij bestrijdt dat zij vaag en niet concreet heeft verklaard. Haar bekering was niet spontaan, maar een langdurig proces, met veel vragen en twijfels waarover zij meermaals concreet en uitgebreid heeft verklaard. Na onderzoek van de islam heeft zij hiervan afstand genomen. Daarna heeft zij zich verdiept in het christendom en is zij met [persoon] naar een huiskerk gegaan. Het enkele feit dat zij niet eerder dan in de zienswijze in staat was om aan te geven welke boeken zij had gelezen en welke sites zij had bezocht in haar onderzoek, maakt nog niet dat zij onvoldoende inzicht heeft gegeven in hoe dat onderzoek is verlopen. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het ongeloofwaardig is dat eiseres na een relatief korte periode het risico zou hebben genomen om zich als christen te onthullen aan [persoon] en waarom het onwaarschijnlijk is dat studenten discussiëren over maatschappelijke vraagstukken, inclusief de islam. Eiseres vertrouwde [persoon] en de discussies vonden zachtjes in een hoekje van de bibliotheek plaats omdat zij bang waren dat de autoriteiten erachter zouden komen. Ten onrechte heeft verweerder eiseres tegengeworpen dat zij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat het met haar deed wanneer men slecht over het christendom praatte. Dat is haar namelijk niet gevraagd. Ook betwist eiseres dat ze vaag en algemeen is in haar verklaringen over haar kennis van het geloof en dat zij er niet in geslaagd is aan te geven welke gevolgen haar bekering heeft in haar dagelijkse leven. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder onvoldoende waarde heeft gehecht aan de verklaring van de Evangelische Gemeenschap.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van eiseres verwacht had mogen worden dat zij concreet kan verklaren over het proces van haar bekering. Zij heeft immers een universitaire opleiding en heeft ook verklaard langdurig onderzoek naar haar geloof en bekering te hebben gedaan. In de gehoren is zij hierover uitgebreid bevraagd, maar zij heeft ontwijkend en niet concreet geantwoord. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres haar bekeringsproces niet inzichtelijk heeft weten te maken. Zo heeft zij niet duidelijk kunnen verklaren over het beginpunt van haar bekering en heeft zij niet inzichtelijk gemaakt dat de door haar aangevoerde redenen geleid hebben tot het verlaten van de islam en vervolgens naar een bekering tot het christendom. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook kunnen concluderen dat eisers haar bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daaraan een zwaarder gewicht mogen toekennen dan aan de omstandigheid dat eiseres enige basale kennis van het christendom heeft getoond en in Nederland kerken heeft bezocht. Nu verweerder de bekering tot het christendom niet geloofwaardig heeft kunnen achten, heeft verweerder de bezoeken aan de huiskerk, de inval in die huiskerk en de inval bij eiseres thuis naar aanleiding van haar bekering eveneens niet geloofwaardig kunnen achten.
5.2
Over de verklaring van de Evangelische Gemeenschap Sneek overweegt de rechtbank dat een verklaring van een kerkelijke instantie of persoon weliswaar kan dienen ter onderbouwing van de bekering, maar niet kan wegnemen dat juist van eiseres zelf verwacht mag worden dat zij overtuigende verklaringen aflegt over haar bekering (uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888). En daarin is eiseres niet geslaagd. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaring van de Evangelische Gemeenschap Sneek op zich ook niet overtuigt. De verklaring geeft geen onderbouwing of voorbeelden van de activiteiten die eiseres verricht voor het kerkgenootschap, van hoe zij laat zien dat ze nu een evangelisch christen is en van de wijze waarop zij God aanspreekt en hoe zij over hem spreekt. Verweerder heeft aan deze verklaring dan ook niet de waarde hoeven geven die eiseres eraan geeft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen waarde hecht aan de oproep om te verschijnen voor de Iraanse rechtbank omdat de oproep dateert van na de datum van het voornemen. Eiseres heeft echter geen invloed op de datum kunnen uitoefenen. Daarom is de oproep ook niet tegenstrijdig met haar verklaring dat zij nooit veroordeeld is door een rechtbank of daarvoor heeft moeten verschijnen. De inhoud van de oproep levert een reële vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en daarmee een reële vrees voor schending van het verbod op refoulement.
6.1
In de dagvaarding heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de bekering en de problemen die als gevolg daarvan zouden zijn ontstaan, zoals eiseres stelt, alsnog geloofwaardig te achten. Verweerder heeft aangegeven dat hij, bij gebrek aan voldoende betrouwbare vergelijkings- en referentiemateriaal, geen uitspraak kan doen over de echtheid, opmaak en afgifte van de door eiseres overgelegde oproep van de Revolutionaire rechtbank Arrondissement [plaatsnaam] . Hij kan ook niet vaststellen of het document inhoudelijk juist is. Verweerder wijst echter op de datum van de oproep - ruim twee maanden na het uitbrengen van het voornemen om de asielaanvraag van eiseres af te wijzen - en het feit dat eiseres in haar gehoren niets heeft vermeld over een gerechtelijk onderzoek. Daargelaten deze laatste omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat nu verweerder de afvalligheid en bekering van eisers niet geloofwaardig heeft hoeven vinden en ook de invallen in de huiskerk en bij eiseres thuis niet, hij aan dit document geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toekennen. Het kan de afvalligheid, bekering en invallen niet alsnog geloofwaardig maken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Uit de overwegingen hiervoor volgt dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekend gemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.