ECLI:NL:RBDHA:2020:3926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 / 6832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en zwaar inreisverbod opgelegd aan Algerijnse vreemdeling na strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod opgelegd aan eiser, een Algerijnse vreemdeling. Eiser was op 22 augustus 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geconfronteerd met een terugkeerbesluit en een inreisverbod van tien jaar, na een strafrechtelijke veroordeling tot twaalf maanden gevangenisstraf wegens het handelen in harddrugs. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en dat hij geen actueel gevaar vormt voor de openbare orde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving, gezien zijn strafrechtelijke verleden en het feit dat hij geen verblijfsvergunning heeft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6832

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1974 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Eiser is op 20 augustus 2019 door de politie eenheid Den Haag gehoord over het opleggen van een inreisverbod (het gehoor).
2. Verweerder heeft het bestreden besluit opgelegd omdat eiser op 13 augustus 2019 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden wegens het handelen en aanwezig hebben van harddrugs en geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt. Verweerder heeft daarbij de aard, ernst en het tijdsverloop sinds de misdrijven waarvoor eiser is veroordeeld betrokken. Verweerder heeft meegenomen dat harddrugs ernstige gezondheidsschade kunnen berokken bij gebruikers en de handel in harddrugs en de daarmee gepaarde criminaliteit een last zijn voor de samenleving. Eiser is aangehouden wegens de feiten en sindsdien gedetineerd, waardoor op geen enkele wijze blijkt dat de criminaliteit achter hem ligt. Zowel uit het strafvonnis als uit het gehoor bij de vreemdelingenpolitie blijkt bovendien dat eiser steeds stellig heeft ontkend te hebben gehandeld in verboden middelen, hetgeen betekent dat eiser de aard en de ernst van de gepleegde delicten niet inziet of niet wil inzien. Verweerder acht eiser om deze redenen een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Daarbij betrekt verweerder ook dat eiser bij de rechtbank niet heeft aangetoond wie hij is, aangezien hij onder een NN-nummer is veroordeeld. Ook is vooralsnog niet gebleken dat hoger beroep is ingesteld tegen het strafvonnis, hetgeen impliciet betekent dat eiser zich erin kan vinden. Nu eiser geen verblijfsvergunning heeft en ook geen banden heeft met Nederland, is het bestreden besluit volgens verweerder evenredig. In de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd in het gehoor, ziet verweerder geen aanleiding om van het besluit af te zien. Van strijd met artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is volgens verweerder geen sprake, nu eisers identiteit geenszins vaststaat en dus niet vast is te stellen of artikel 3 van het EVRM zich verzet tegen terugkeer naar zijn land van herkomst. Van strijd met artikel 8 van het EVRM is evenmin sprake.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat het besluit een deugdelijke motivering ontbeert, in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)(evenredigheidsbeginsel) en artikel 3:2 van de Awb (zorgvuldigheidsbeginsel). Daarnaast is onduidelijk of verweerder reden heeft gezien om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het beleid. Verder heeft verweerder geen grondslag of reden voor het zwaar inreisverbod aangedragen. Daarnaast heeft verweerder volgens eiser het Europeesrechtelijke openbare orde criterium onjuist toegepast. Eiser betoogt verder dat hij, in tegenstelling tot wat is vermeld in het bestreden besluit, wel hoger beroep heeft ingesteld tegen het strafvonnis. Eiser stelt dat hij geen actueel gevaar is en verweerder dit ten onrechte baseert op de conclusie dat eiser een ontkennende houding zou hebben. Tot slot voert eiser aan dat nu het strafvonnis niet onherroepelijk is, verweerder zijn motivering hiermee niet kan staven.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Verweerder legt op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (in combinatie met artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw) een terugkeerbesluit en inreisverbod op wanneer de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde.
Volgens artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een inreisverbod opgelegd van ten hoogste tien jaren indien de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, wat kan blijken uit een veroordeling naar aanleiding van een geweldsdelict of opiumdelict.
Volgens hoofdstuk A4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) legt verweerder in beginsel een inreisverbod op voor de duur van tien jaar als er sprake is van één van de in artikel 6.5a, vijfde lid, van de Vb genoemde omstandigheden en sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
Voor de definitie van ‘werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast’ heeft verweerder beleid neergelegd in paragraaf A3/3 van de Vc onder de kop ‘Daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde’. Verweerder neemt in ieder geval de aard en de ernst van het misdrijf en het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd mee in zijn beoordeling.
5.2.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de strafrechtelijke veroordeling van eiser nog niet onherroepelijk is geen grond is om het inreisverbod niet uit te vaardigen, aangezien de onherroepelijkheid van de veroordeling in de Vw, Vb of Vc geen voorwaarde is. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:895). Het betoog van eiser dat de strafrechtelijke veroordeling niet ten grondslag mag liggen aan het bestreden besluit, volgt de rechtbank dus niet.
5.3.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de bestuursrechter in beroep toetst naar de stand van zaken ten tijde van het bestreden besluit (de ex-tunc toetsing). Ten tijde van het bestreden besluit was nog geen hoger beroep ingesteld tegen het strafvonnis en de bestuursrechter mag geen rekening houden met feiten en omstandigheden die verweerder niet heeft kunnen betrekken in zijn beoordeling. Ook heeft verweerder ter zitting toegelicht dat eiser een verzoek kan indienen om het inreisverbod op te heffen wanneer hij in hoger beroep wordt vrijgesproken.
6. Voor het overige heeft eiser in het beroepschrift hoofdzakelijk verwezen naar artikelen van de Awb en ongemotiveerd gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met diverse beginselen van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee niet het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Het is de rechtbank onduidelijk waarom eiser het niet eens is met de overwegingen in het bestreden besluit. Gelet op de onder 2 weergegeven motivering van verweerder, welke in overeenstemming is met de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1725), is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit op juiste gronden heeft genomen. Voorts heeft verweerder uit eisers ontkennende houding ten aanzien van de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld en het feit dat eiser bij de rechtbank niet heeft aangetoond wie hij is, mogen afleiden dat eiser een actueel gevaar is. Van strijd met de door eiser genoemde beginselen is de rechtbank niet gebleken. Evenmin zijn door eiser bijzondere omstandigheden genoemd die maken dat verweerder had moeten toetsen of uit het bestreden besluit gevolgen voortvloeien die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid van verweerder te dienen doelen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 28 april 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.