ECLI:NL:RBDHA:2020:3717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
7749299 CV EXPL 19-2001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van ex-werknemer tot betaling van achterstallig loon inclusief overuren en bonus

In deze arbeidsrechtzaak vordert een ex-werknemer, [eiser], van zijn voormalige werkgever, de besloten vennootschap [gedaagde], betaling van achterstallig loon over de periode van 26 februari 2014 tot 1 oktober 2018. De werknemer stelt dat de werkgever ten onrechte geen rekening heeft gehouden met gemaakte overuren, een jaarlijkse bonus en een deel van de verblijfkostenvergoeding, die volgens hem als loon moeten worden aangemerkt op basis van artikel 7:639 BW. De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis geoordeeld dat deze vergoedingen inderdaad tot het loon behoren en heeft de vordering van de werknemer toegewezen, met een matiging van de wettelijke verhoging tot 10% gezien de omstandigheden van het geval.

De procedure begon met een vonnis van 13 november 2019, waarin de kantonrechter de werkgever de gelegenheid gaf om een inzichtelijke berekening van het achterstallig loon te maken. De werkgever heeft echter niet kunnen aantonen dat zijn berekening correct was, waardoor de kantonrechter de berekening van de werknemer als uitgangspunt heeft genomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer recht heeft op een totaalbedrag van € [bedrag] bruto, dat toewijsbaar is, en heeft ook de wettelijke rente over dit bedrag toegewezen.

Daarnaast heeft de kantonrechter de werkgever veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, waarbij de nakosten zijn inbegrepen. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer om de loonspecificaties van 2014 en 2015 te overleggen afgewezen, omdat de werkgever aangaf deze niet te bezitten. Het vonnis is uitgesproken op 19 februari 2020 door kantonrechter mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
MZ
Rolnr.: 7749299 \ CV EXPL 19-2001
Datum: 19 februari 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.D. Ouwerling,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] ,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.B. de Hek.
Partijen worden aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het tussen partijen op 13 november 2019 tussen partijen gewezen vonnis met de daarin vermelde gedingstukken;
- een akte na tussenvonnis aan de zijde van [gedaagde] met twee producties;
- een antwoordakte aan de zijde van [eiser] met een productie.

2.Beoordeling

2.1
Deze zaak gaat – kort gezegd – over het volgende.
[eiser] is op [datum] 2011 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van chauffeur tegen een laatstelijk genoten salaris van € [bedrag] bruto per 4 weken. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 16 oktober 2018 beëindigd.
[eiser] vordert van [gedaagde] aan haar te betalen € [bedrag] bruto, zijnde het achterstallig salaris van [eiser] over de periode van 26 februari 2014 tot 1 oktober 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met de wettelijke rente. [eiser] stelt dat [gedaagde] over die perioden ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door [eiser] gemaakte overuren, de jaarlijks terugkerende bonus en een gedeelte van de verblijfkostenvergoeding. De overuren, bonus en verblijfkosten vormden loon in de zin van artikel 7:639 BW, aldus [eiser] .
2.2
De kantonrechter heeft bij voormeld vonnis geoordeeld dat de overwerkvergoeding, de bonus en ook de verblijfkostenvergoeding tot het vakantieloon behoren.
2.3
[gedaagde] heeft de door [eiser] opgestelde berekening met betrekking tot het achterstallig loon gemotiveerd betwist en de kantonrechter heeft de zaak naar de rol verwijzen teneinde [gedaagde] bij akte in de gelegenheid te stellen over de periode 2014-2018 aan de hand van verificatoire bescheiden een inzichtelijke berekening te maken. [eiser] heeft de gelegenheid gekregen om bij akte op de door [gedaagde] gemaakte berekening te reageren. De kantonrechter overweegt het volgende.
2.4
[gedaagde] verwijst voor een overzicht van de gewerkte overuren en de ontvangen toeslagen en bonussen over de jaren 2014 en 2015 naar productie 4 bij conclusie van antwoord. Het aantal overwerkuren per vierweken periode (ook in 2014 en 2015) is – op basis van die productie 4 – overzichtelijk weergegeven in productie 2 en 3 bij de conclusie van antwoord. Daarbij verwijst [gedaagde] (wederom) naar urenstaten. De kantonrechter had [gedaagde] verzocht een berekening aan de hand van verificatoire bescheiden, zoals loonstroken 2014-2018, te maken. De kantonrechter is niet door [gedaagde] in staat gesteld om op controleerbare wijze na te gaan of de door [gedaagde] opgestelde berekening juist is. Dit betekent dat de kantonrechter de door [gedaagde] gemaakte berekening buiten beschouwing laat.
2.5
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter de door [eiser] opgestelde berekening tot uitgangspunt nemen. Daarbij heeft te gelden dat de waarde van vakantiedagen moet worden berekend met inachtneming van onder meer het gemiddelde bedrag aan een vergoeding van overuren. Ook ten aanzien van de bonus en verblijfkosten is [eiser] uitgegaan van het gemiddelde bedrag dat per dag door [eiser] is ontvangen. De kantonrechter acht de door [eiser] gehanteerde berekeningswijze een deugdelijke manier om de loonaanspraak vast te stellen. Daarbij heeft de kantonrechter aansluiting gevonden bij de wijze van het berekenen van de waarde van vakantiedagen zoals opgenomen in de Cao Beroepsgoederenvervoer 2017-2019. Uitgangspunt is daarbij een gemiddeld bedrag aan toeslagen en overuren. Ook wordt het loon berekend over bovenwettelijke vakantiedagen.
2.6
De door [eiser] opgestelde berekening sluit op het totaal bedrag van € [bedrag] bruto. Dit bedrag is dus toewijsbaar. Gelet op de omstandigheden van het geval zal de kantonrechter de wettelijke verhoging matigen tot 10%, hetgeen billijk voorkomt. De wettelijke rente over het toegewezen bedrag is eveneens toewijsbaar.
2.7
De vordering om [gedaagde] te veroordelen de loonspecificaties 2014 en 2015 in het geding te brengen wijst de kantonrechter af omdat [gedaagde] stelt niet over die stukken te beschikken.
2.8
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu een deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (in de zin van artikel 6:2 BW) om het toepasselijke wettelijke tarief te bepalen aan de hand van de gevorderde hoofdsom. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke incassokosten dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief dat hoort bij het aan de hoofdsom toegewezen bedrag. De wettelijke rente hierover zal ook worden toegewezen.
2.9
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. De nakosten zijn daarbij inbegrepen voor zover deze kosten daadwerkelijk worden gemaakt. De kantonrechter ziet geen aanleiding af te wijken van de conform staffel toe te wijzen proceskostenvergoeding, zodat geen additionele vergoeding voor de door [eiser] gevorderde eigen bijdrage zal worden toegekend.

5.Beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € [bedrag] bruto, zijnde het achterstallig salaris over de periode 26 februari 2014 tot 1 oktober 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10% en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 716,04 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2019;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.067,40, waaronder begrepen € 750,00 voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde btw;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 65,50 aan nasalaris, voor zover [eiser] daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2020.