ECLI:NL:RBDHA:2020:3661
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing toevoeging voor rechtsbijstand in cassatieprocedure en verzet tegen griffierecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een toevoeging voor rechtsbijstand had aangevraagd, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, dat deze aanvraag had afgewezen. Eiser had op 1 mei 2019 een toevoeging aangevraagd voor een cassatieprocedure met betrekking tot een schuldsaneringsregeling, waarvoor eerder een positieve beslissing was genomen. Daarnaast had eiser op 15 mei 2019 een aanvraag gedaan voor een toevoeging ter zake van verzet tegen de heffing van griffierecht in de cassatiezaak. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de aanvraag voor deze laatste toevoeging afgewezen, omdat de advocaatkosten niet opwogen tegen het belang van de rechtzoekende en er geen zwaarwegend belang was om voor een toevoeging in aanmerking te komen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de toevoeging terecht was, omdat de werkzaamheden voor de zaak met kenmerk 3KK9552 onder het bereik van de eerder afgegeven toevoeging met kenmerk 3KK5067 vallen. Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte had geoordeeld dat beide zaken onder hetzelfde rechtsbelang vallen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een zelfstandig rechtsbelang inzake het verzet tegen de heffing van het griffierecht. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voor de toevoeging terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechtbank op grond van artikel 8:57 heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, omdat beide partijen hiermee akkoord gingen. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is, in verband met de coronamaatregelen.