ECLI:NL:RBDHA:2020:3656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage en toepassing woonlandfactor in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2020, betreft het een geschil tussen een eiser, woonachtig in Frankrijk, en het CAK, dat de buitenlandbijdrage voor zorgkosten vaststelt. De eiser, geboren in 1946 en met de Nederlandse nationaliteit, ontvangt een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een pensioen van de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek. Hij heeft recht op medische zorg in Frankrijk, ten laste van Nederland, op basis van de Europese Verordening 883/2004. De zaak draait om de voorlopige jaarafrekening voor het zorgjaar 2017, die door het CAK is vastgesteld op € 1.766,23. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze bijdrage, omdat hij van mening is dat deze te hoog is vastgesteld in vergelijking met de kosten in Frankrijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van de buitenlandbijdrage is gebaseerd op de dwingendrechtelijke voorschriften van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Regeling zorgverzekering. Eiser voert aan dat de woonlandfactor niet correct is toegepast en dat er sprake is van rechtsongelijkheid. De rechtbank oordeelt echter dat de bestuursrechter niet kan ingaan op de (on)rechtvaardigheid van de berekeningssystematiek, maar enkel de rechtmatigheid van het besluit kan toetsen. De rechtbank concludeert dat het CAK de voorgeschreven systematiek correct heeft toegepast en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.A.G. Nijman, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De uitspraak wordt later openbaar gemaakt, conform de maatregelen rondom het coronavirus.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] (Frankrijk), eiser,

en

het CAK, verweerder

(gemachtigde: mr. S.G.S. Koning).
Vanaf 1 januari 2017 oefent het CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het CAK/verweerder mede verstaan het Zorginstituut Nederland.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de voorlopige jaarafrekening voor het zorgjaar (Zvw-bijdrage) 2017 vastgesteld op € 1.766,23. Deze is berekend voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.
Bij besluit van 13 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2019.
Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1946, heeft de Nederlands nationaliteit en woont in Frankrijk. Hij ontvangt een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een pensioen van de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek.
1.3
Op grond hiervan is eiser als verdragsgerechtigde in de zin van artikel 24 van de Verordening (EG) 883/2004 (Vo 883/2004) aangemerkt en heeft hij recht op medische zorg in Frankrijk, ten laste van Nederland. De verzekeringsinstelling in Frankrijk (Caisse Primaire d`Assurance Maladie (CPAM) heeft door middel van het formulier E-121 op
19 januari 2017 bevestigd dat eiser recht heeft op medische zorg in Frankrijk.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de voorlopige jaarafrekening voor het zorgjaar 2017 vastgesteld en de buitenlandbijdrage bepaald op € 1.766,23. Deze is berekend voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser voert in beroep aan dat de voorlopige jaarafrekening te hoog is vastgesteld. Als hij in Nederland zou wonen zou hij slechts €12,50 (lees: € 125) aan premie hoeven bij te dragen. De gemiddelde kosten in Frankrijk liggen lager dan in Nederland. Verder wordt in Frankrijk geen 100% maar slechts 65% à 70% vergoed en moet eiser bijbetalen of bijverzekeren. Daarbij wordt door de belastingdienst in de Teruggaaf erkend dat het CAK een te hoge bijdrage heeft berekend. Voorts blijkt al enige jaren dat er een foute berekening van de woonlandfactor voor Frankrijk is gemaakt. Er is sprake van grote rechtsongelijkheid doordat bij de berekening van de woonlandfactor niet voor alle landen hetzelfde jaar als grondslag wordt gehanteerd. Daarnaast brengt het CAK een bijdrage in rekening die overeenkomt met de Wlz-premie in Nederland, maar in Frankrijk vallen de rechten van de Wlz niet onder het basispakket van de zorg.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Op dit beroep zijn de Vo 883/2004, de Zvw en de Regeling zorgverzekering van toepassing.
5.2
Ingevolge artikel 24 van Vo 883/2004 heeft een rechthebbende op een wettelijk pensioen of uitkering die in een andere lidstaat van de Europese Unie is gaan wonen, recht op medische zorg in het woonland, ten laste van het pensioenland, voor zover die gepensioneerde in zijn woonland geen persoonlijk recht heeft op zorg.
5.3
Ingevolge artikel 30 van Vo 883/2004 mag vervolgens het pensioenland op de pensioenen van deze gepensioneerden een bijdrage inhouden, indien de kosten voor medische zorg voor rekening komen van het pensioenland.
5.4
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Zvw zijn de in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland een zogeheten buitenlandbijdrage verschuldigd. De wijze waarop die bijdrage wordt berekend, is neergelegd in artikel 6.3.1 tot en met 6.3.4 van de Regeling zorgverzekering (hierna: de Regeling).
5.5
In artikel 6.3.1, eerste lid van de Regeling is vastgelegd hoe de buitenlandbijdrage wordt berekend. De hoogte van de verschuldigde bijdrage wordt vastgesteld door de berekeningsgrondslag te vermenigvuldigen met de zogeheten woonlandfactor. De woonlandfactor geeft de verhouding weer tussen de gemiddelde zorgkosten voor een persoon in het woonland en de gemiddelde zorgkosten ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland.
6. De gegevens die aan de woonlandfactoren ten grondslag liggen, kunnen jaarlijks fluctueren. Als het aansprakenpakket van een land wordt aangepast, heeft dat gevolgen voor de kosten van dat pakket. Ook zijn demografische ontwikkelingen van invloed, evenals fluctuaties in de wisselkoers.
7.1
Met de woonlandfactor wordt tot uitdrukking gebracht in welke mate de in dit woonlandpakket opgenomen zorg zich verhoudt tot de in het Nederlandse pakket (Zvw en Wlz) opgenomen zorg.
7.2
Door toepassing van de woonlandfactor draagt eiser niet bij aan zorg die niet behoort tot het Franse pakket van de sociale ziektekostenverzekering.
7.3
Verweerder stelt dat eiser verdragsgerechtigd is en op grond van de Verordening nr. 883/2004 recht heeft op medische zorg in Frankrijk voor rekening van Nederland.
De Franse verzekeringsinstelling heeft dit recht op zorg via het E121 formulier bevestigd. Daarom is eiser op grond van artikel 69, tweede lid, van de Zvw deze bijdrage verschuldigd.
7.4
Verweerder is gehouden om toepassing te geven aan Bijlage 4 van de Regeling zorgverzekering, waarin de woonlandfactor is opgenomen (Stcr.2017, nr. 66088, 20 november 2017).
7.5
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de berekening van de grondslag van de buitenlandbijdrage de, hierboven genoemde, voorgeschreven systematiek heeft gehanteerd. Vervolgens heeft verweerder op juiste wijze deze grondslag, bestaande uit het Zvw-deel en het nominale deel, vermenigvuldigd met de woonlandfactor.
7.6
De Zvw-buitenlandbijdrage die eiser moet betalen, wordt dus berekend volgens het systeem van de Zvw en de Wlz. Maar dit betekent niet dat het Wlz-deel om een Wlz-premie gaat. Eiser betaalt niet een bijdrage voor iets waaraan hij geen rechten kan ontlenen. Eiser heeft recht op volledige Franse gezondheidszorg (het “woonlandpakket”). Nederland betaalt daarvoor geld aan Frankrijk. Die Nederlandse betalingen aan Frankrijk worden deels bekostigd uit de Zvw-buitenlandbijdrages. Dit alles is vastgelegd in de Zvw.
7.6
Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de verhoging van de buitenlandbijdrage fors is, staat het verweerder niet vrij om van de regel af te wijken door een lagere bijdrage te innen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de beschikking van de belastingdienst betrekking heeft op de teruggave van de binnenlandse premie die de werkgever van eiser ten onrechte had afgedragen over 2017, en niet op de buitenlandbijdrage die het CAK heeft vastgesteld. De stelling van eiser dat met de beschikking van de belastingdienst erkend is dat de buitenlandbijdrage te hoog is kan niet gevolgd worden.
7.7
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn principiële standpunt over de (on)rechtvaardigheid van de berekeningssystematiek. De taak van de bestuursrechter beperkt zich tot de toetsing van de rechtmatigheid van besluiten. Dit betekent dat binnen het systeem van de scheiding van de staatsmachten, rechtvaardigheid en eventuele ongelijkheid van een door de wetgever uitdrukkelijk bepaalde rekenmethode, niet door de bestuursrechter kan worden gewogen. In dit geval kan de rechtbank daarom niet anders dan concluderen dat de beroepsgronden niet kunnen slagen, omdat verweerder de dwingendrechtelijk voorgeschreven berekeningssystematiek op de juiste wijze heeft toegepast.
8. Het beroep is daarom ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A.G. Nijman, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier, op 2 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.