ECLI:NL:RBDHA:2020:3656
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage en toepassing woonlandfactor in het bestuursrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2020, betreft het een geschil tussen een eiser, woonachtig in Frankrijk, en het CAK, dat de buitenlandbijdrage voor zorgkosten vaststelt. De eiser, geboren in 1946 en met de Nederlandse nationaliteit, ontvangt een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een pensioen van de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek. Hij heeft recht op medische zorg in Frankrijk, ten laste van Nederland, op basis van de Europese Verordening 883/2004. De zaak draait om de voorlopige jaarafrekening voor het zorgjaar 2017, die door het CAK is vastgesteld op € 1.766,23. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze bijdrage, omdat hij van mening is dat deze te hoog is vastgesteld in vergelijking met de kosten in Frankrijk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van de buitenlandbijdrage is gebaseerd op de dwingendrechtelijke voorschriften van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Regeling zorgverzekering. Eiser voert aan dat de woonlandfactor niet correct is toegepast en dat er sprake is van rechtsongelijkheid. De rechtbank oordeelt echter dat de bestuursrechter niet kan ingaan op de (on)rechtvaardigheid van de berekeningssystematiek, maar enkel de rechtmatigheid van het besluit kan toetsen. De rechtbank concludeert dat het CAK de voorgeschreven systematiek correct heeft toegepast en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.A.G. Nijman, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De uitspraak wordt later openbaar gemaakt, conform de maatregelen rondom het coronavirus.