ECLI:NL:RBDHA:2020:3655
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en rechtszekerheidsbeginsel bij verdragsgerechtigde
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 april 2020, staat de buitenlandbijdrage van een verdragsgerechtigde centraal. Eiser, woonachtig in Duitsland en geboren in 1942, ontvangt sinds 1 april 2007 een AOW-uitkering. Het CAK heeft de definitieve jaarrekening van de buitenlandbijdrage voor het jaar 2016 herzien en vastgesteld op € 4.88,91. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het CAK ongegrond is verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat het CAK, sinds 1 januari 2017, de bevoegdheden van het Zorginstituut Nederland heeft overgenomen. De rechtbank gaat uit van de feiten dat eiser als verdragsgerechtigde is aangemerkt op basis van de Europese regelgeving, en dat hij op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bijdrage verschuldigd is. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de bijdrage niet hoger mag zijn dan het Nederlandse inkomen van de verdragsgerechtigde, maar dat deze regel niet meer van toepassing is onder de huidige regelgeving.
Eiser voert aan dat het CAK hem niet goed heeft geïnformeerd over de wijziging in de berekening van de bijdrage, en dat dit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van een terugwerkende kracht in de wijziging van de gedragslijn en dat eiser niet in redelijkheid had kunnen verwachten dat de bijdrage gelijk zou blijven aan voorgaande jaren. De rechtbank komt tot de conclusie dat het CAK de bijdrage hoger mocht vaststellen dan het Nederlandse inkomen, en verklaart het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl.