ECLI:NL:RBDHA:2020:3581
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 2 maart 2020 met onbekende bestemming het land verlaten en zijn gemachtigde had geen contact meer met hem. Dit leidde tot de vraag of eiser nog procesbelang had bij zijn beroep tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft op 12 maart 2020 van de gemachtigde van eiser vernomen dat hij niet aanwezig zou zijn bij de zitting van 17 maart 2020 en verzocht om de zaak schriftelijk af te doen. De rechtbank heeft vervolgens partijen geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen, waarbij geen van de partijen heeft aangegeven een zitting noodzakelijk te vinden. Op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank concludeert dat eiser, door met onbekende bestemming te vertrekken en geen contact te onderhouden met zijn gemachtigde, kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming. Hierdoor heeft hij geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank verklaart het beroep dan ook niet-ontvankelijk.