ECLI:NL:RBDHA:2020:3581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
NL20.5429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 2 maart 2020 met onbekende bestemming het land verlaten en zijn gemachtigde had geen contact meer met hem. Dit leidde tot de vraag of eiser nog procesbelang had bij zijn beroep tegen het bestreden besluit.

De rechtbank heeft op 12 maart 2020 van de gemachtigde van eiser vernomen dat hij niet aanwezig zou zijn bij de zitting van 17 maart 2020 en verzocht om de zaak schriftelijk af te doen. De rechtbank heeft vervolgens partijen geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen, waarbij geen van de partijen heeft aangegeven een zitting noodzakelijk te vinden. Op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

De rechtbank concludeert dat eiser, door met onbekende bestemming te vertrekken en geen contact te onderhouden met zijn gemachtigde, kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming. Hierdoor heeft hij geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank verklaart het beroep dan ook niet-ontvankelijk.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.5429
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.M. Tjong Kim Sang), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting was, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.5430, gepland op 17 maart 2020. Naar aanleiding van de sluiting van de rechtbank vanwege de maatregelen die zijn getroffen in verband met het coronavirus is deze zitting komen te vervallen. De gemachtigde van eiser had de rechtbank op 12 maart 2020 al per brief laten weten dat hij niet aanwezig zou zijn bij de zitting van 17 maart 2020 en de rechtbank verzocht om de zaak schriftelijk af te doen.
De rechtbank heeft partijen op 31 maart 2020 per brief geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen. Als één van de partijen wel een zitting wilde, moesten zij dit voor 6 april 2020 om 17:00 uur aan de rechtbank laten weten. Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij een zitting noodzakelijk vinden.
Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
2. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In zijn bericht van 12 maart 2020 heeft verweerder gesteld dat eiser blijkens meldingen van de vreemdelingenpolitie en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers op 2 maart 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Bij bericht van 12 maart 2020 heeft de gemachtigde van eiser verklaard geen contact meer te hebben met eiser.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), onder meer van 22 januari 20141, blijkt dat, indien de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, wordt geconcludeerd dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep, aldus de ABRvS.
4. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
17 april 2020

Documentcode: [documentnummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.