ECLI:NL:RBDHA:2020:3544
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning mensenhandel zonder belangenafweging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Ugandese eiseres, die een verblijfsvergunning had aangevraagd op basis van de Verblijfsregeling Mensenhandel. De eiseres had haar verblijfsvergunning aangevraagd voor verlenging, maar deze aanvraag werd afgewezen en haar verblijfsvergunning werd ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig was, omdat de officier van justitie had besloten het strafrechtelijk opsporingsonderzoek voortijdig te beëindigen. Hierdoor voldeed de eiseres niet meer aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van mensenhandel. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris geen belangenafweging hoefde te maken, omdat de intrekking van de vergunning op basis van een wettelijk voorschrift was. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiseres dat zij gehoord had moeten worden in de bezwaarprocedure, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.