ECLI:NL:RBDHA:2020:3533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
NL20.5251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag van statushouder met psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Iraakse nationaliteit heeft en in Griekenland als vluchteling erkend is. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Griekenland. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de beslissing van de Staatssecretaris terecht was.

De rechtbank overweegt dat eiser kort na het verkrijgen van zijn verblijfsstatus in Griekenland het land heeft verlaten zonder te proberen zijn rechten als statushouder te effectueren. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie voor statushouders in Griekenland verschrikkelijk is, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om de niet-ontvankelijkheid van zijn aanvraag te weerleggen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat van statushouders verwacht mag worden dat zij hun rechten in het land waar zij erkend zijn effectueren.

Daarnaast heeft eiser gesteld dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen door de Staatssecretaris. De rechtbank oordeelt dat eiser geen bewijs heeft geleverd van zijn gezondheidsproblemen en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn terugkeer naar Griekenland in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.5251
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting was, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.5252, gepland op 17 maart 2020. Naar aanleiding van de sluiting van de rechtbank vanwege de maatregelen die zijn getroffen in verband met het coronavirus is deze zitting komen te vervallen.
De rechtbank heeft partijen op 30 maart 2020 per brief geïnformeerd over haar voornemen om de zaak zonder zitting af te doen. Als één van de partijen wel een zitting wilde, moesten zij dit voor 6 april 2020 om 17:00 uur aan de rechtbank laten weten. Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij een zitting noodzakelijk vinden.
Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Iraakse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1998.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming in een andere lidstaat van de Europese Unie geniet, te weten Griekenland.
3. Eiser voert aan dat hem ten onrechte wordt aangerekend dat hij Griekenland heeft verlaten, zodra hij een verblijfsvergunning had gekregen en hij nooit heeft geprobeerd zijn rechten als statushouder in Griekenland te effectueren. Het is van algemene bekendheid dat de situatie voor Griekse statushouders verschrikkelijk is. Dit blijkt niet alleen uit de door eiser in de zienswijze overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN), maar wordt ook bevestigd door zijn eigen ervaringen, zowel voor als nadat hij een status had gekregen. Eiser heeft daarom geen andere mogelijkheid gezien om Griekenland te verlaten en in Nederland asiel aan te vragen.
4. Uit vaste rechtspraak1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat, indien een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft, voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De vreemdeling heeft volgens de ABRvS dan een zodanige band met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Vaststaat dat eiser een verblijfsstatus als vluchteling in Griekenland heeft gekregen, geldig van 12 april 2018 tot en met 11 april 2021. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen het bestaan van een dergelijke band met Griekenland
.
5. Verweerder mag in zijn algemeenheid ten aanzien van Griekenland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat Griekenland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. In de uitspraak van 30 mei 2018 wijst de ABRvS erop dat van statushouders mag worden verwacht dat zij zelf in Griekenland de rechten die voortvloeien uit hun status effectueren. Uit de uitspraak van de ABRvS van 15 juli 20192 volgt verder dat de situatie van statushouders in Griekenland niet wezenlijk is verslechterd ten opzichte van de situatie die in de uitspraak van 30 mei 2018 aan de orde was.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij kort nadat hij een verblijfsstatus heeft gekregen Griekenland heeft verlaten, zonder te proberen zijn rechten als statushouder te effectueren. Dat de situatie in Griekenland minder gunstig is dan in Nederland is daarvoor onvoldoende. Uit de door eiser bij zijn zienswijze overgelegde rapporten van VWN komt naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld naar voren dan door de ABRvS in de uitspraak van 30 mei 2018, 15 juli 2019 en 6 december 20193 is beoordeeld. Bij voorkomende problemen ligt het op de weg van eiser om bescherming te vragen aan de (hogere) Griekse autoriteiten. Eiser heeft verklaard dat hij dat niet heeft geprobeerd toen hij problemen had in het kamp waar hij verbleef. De beroepsgronden van eiser slagen niet.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten. Eiser is bezig een doorverwijzing te krijgen naar een psycholoog of psychiater voor behandeling van zijn klachten.
1. Bijvoorbeeld de uitspraken van 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2621 en van 30 mei 2018, ECLI:NL:
RVS:2018:1795
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser stukken ter onderbouwing van zijn gezondheidssituatie had moeten overleggen. Eiser heeft dat tot op heden niet gedaan. Met de enkele stelling dat eiser kampt met psychische klachten, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat zijn terugkeer naar Griekenland in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarnaast mag verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat de medische behandelingsmogelijkheden in Griekenland gelijkwaardig zullen zijn. Mocht aan eiser medische zorg worden onthouden in Griekenland, dan is het aan hem om daarover haar beklag te doen bij de Griekse autoriteiten. Dat dit niet kan of bij voorbaat zinloos is, is niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Gelet op het voorgaande is eisers aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
15 april 2020

Documentcode: DSR11327841

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.