6.3Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in navolging van de SAOZ inzichtelijk gemotiveerd dat de onderhavige planologische ontwikkeling op zichzelf in de lijn der verwachtingen lag. In het licht van de eisen die de rechtspraak stelt aan de motivering van het normaal maatschappelijk risico, vormt het advies van de SAOZ echter geen toereikende grondslag voor het door verweerder aangehouden hoge normaal maatschappelijk risico van 11%. Hierbij betrekt de rechtbank dat het gekozen percentage fors hoger ligt dan de 2% die voor indirecte planschade als ondergrens geldt en ook aanzienlijk uitkomt boven de 5% die in gevallen van directe planschade in de rechtspraak als betrekkelijk hoog wordt aangemerkt. In het advies van de SAOZ wordt onderkend dat sprake is van directe planschade en dat de ontstane schade in verhouding tot de waarde van het object als groot moet worden aangemerkt, maar niet is gemotiveerd hoe deze aspecten bij het bepalen van de omvang van het normaal maatschappelijk risico zijn meegewogen. Ook ter zitting heeft verweerder hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Dat betekent dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is gekozen voor een normaal maatschappelijk risico dat aanzienlijk uitstijgt boven de gebruikelijke percentages. Het betoog van eiseressen slaagt.
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal dit besluit vernietigen voor zover daarbij het normaal maatschappelijk risico is vastgesteld op 11%. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hiertoe zal de rechtbank het normaal maatschappelijk risico van eiseressen vaststellen op 3% van de waarde van het perceel direct voorafgaand aan de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan, zijnde € 1350,-. Bij die vaststelling betrekt de rechtbank dat de schadeveroorzakende planologische ontwikkeling binnen de lijn der verwachtingen lag, maar dat niet is gebleken van andere omstandigheden die een hoger maatschappelijk risico rechtvaardigen. Dit betekent dat de tegemoetkoming in de planschade van eiseressen wordt vastgesteld op € 23.650,- te vermeerderen met de wettelijke rente ingevolge artikel 6.5, aanhef en onder b, van de Wro.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.957,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1) en € 907,50 ter vergoeding voor de kosten van het rapport van Langhout & Wiarda.
10. Laatst vermelde kosten komen naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking, omdat eiseressen dit rapport hebben laten opstellen om hun standpunt dat sprake is van een hogere planschade te onderbouwen. Uit de door eiseressen overgelegde factuur blijkt dat in totaal zes uur tegen een uurtarief van € 125,, exclusief BTW, is besteed aan het opstellen van het rapport. De rechtbank acht het aantal uren dat is besteed aan dit rapport redelijk. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in samenhang met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, geldt voor de vergoeding van de gemaakte kosten voor een deskundigenrapport een tarief van ten hoogste € 129,63 per uur. Het te vergoeden bedrag bedraagt dan ook € 750,- (6 maal € 125,-). Dit bedrag moet gelet op artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 worden vermeerderd met de daarvoor verschuldigde omzetbelasting van 21%, zodat het totaalbedrag € 907,50 bedraagt.