ECLI:NL:RBDHA:2020:3428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woonlasten op basis van onvoldoende financiële informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand. Eiseres had op 12 oktober 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor haar woonlasten van € 1.046,33 per maand. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres onvoldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 3 maart 2020 heeft eiseres verklaard dat zij werkzaam is in de persoonlijke dienstverlening en dat haar inkomsten door haar boekhouder worden bijgehouden. Eiseres heeft echter niet kunnen aantonen hoe zij haar vaste lasten en overige kosten van levensonderhoud voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verifieerbare inkomsten van eiseres niet voldoende zijn om in haar kosten te voorzien. Eiseres heeft geen objectieve gegevens verstrekt over de financiële steun die zij van vrienden en kennissen ontvangt.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar huidige woonlasten noodzakelijke kosten zijn, zoals bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college terecht de aanvraag voor bijzondere bijstand heeft afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4125

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: P. Siemerink).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor haar woonlasten afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 12 oktober 2018 bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) aangevraagd als tegemoetkoming in haar woonlasten van € 1.046,33 per maand. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan om aanvullende informatie gevraagd. Eiseres heeft bij e-mailbericht van 11 januari 2019 aanvullende stukken ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Volgens verweerder zijn de verifieerbare inkomsten van eiseres bij lange na niet voldoende voor haar huur en overige kosten van levensonderhoud. Nu eiseres al geruime tijd in deze woning woont, betekent dit volgens verweerder dat zij nog andere financiële middelen moet hebben waarvan zij geen mededeling heeft gedaan.
3. Eiseres bestrijdt dat zij onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. Zij stelt dat zij werkzaam is in de persoonlijke dienstverlening en dat haar inkomsten worden bijgehouden door haar boekhouder en akkoord zijn bevonden door de Belastingdienst. Volgens eiseres zijn haar overige inkomsten, zoals toeslagen en het kindgebonden budget, zichtbaar op haar bankafschriften. Eiseres stelt dat zij haar huur contant betaalt en dat zij, indien nodig, financieel gesteund wordt door een kennis van de familie.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In artikel 35, eerste lid, van de Pw is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Woonlasten worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3596).
4.3.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van een aanvraag. Het is dus in beginsel aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij voldoet aan de voorwaarden die artikel 35 van de Pw stelt aan het toekennen van bijzondere bijstand.
4.4.
Uit de door eiseres overgelegde balans van haar onderneming van 31 december 2018 blijkt dat zij over het jaar 2018 een netto winst heeft behaald van € 8.186,-. Zoals zij ter zitting heeft bevestigd, ontving eiseres uit haar onderneming ongeveer € 682,- per maand aan inkomsten. Voorts blijkt uit de door haar overgelegde bankafschriften uit de periode van 12 juli 2018 tot en met 11 oktober 2018 dat zij per maand in ieder geval € 376,- aan kindgebonden budget, € 95,- aan zorgtoeslag en € 96,30 aan kinderbijslag (€ 288,90 per kwartaal) ontving. Als deze bedragen worden opgeteld bij de nettowinst uit haar bedrijf, bedroeg het maandelijkse inkomen van eiseres ongeveer € 1.249,-.
4.5.
De huur van de woning van eiseres bedraagt € 1.046,33 per maand. De huur wordt door een kasstorting voldaan. Uit de bankafschriften van eiseres volgt onder meer dat zij maandelijks € 138,93 aan ziektekostenpremie betaalt en € 169,- aan haar energieleverancier. Reeds deze drie bedragen tezamen (€ 1.354,26) overschrijden het hierboven vermelde maandelijkse inkomen van eiseres zoals dat blijkt uit de informatie die zij heeft verstrekt. Uit de bankafschriften kan niet worden afgeleid hoe eiseres in de kosten van haar levensonderhoud voorziet, zoals de dagelijkse boodschappen en de aanschaf van kleding. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij bij vrienden en kennissen eet. Voorts heeft zij verklaard dat haar vrienden en kennissen helpen bij het betalen van de huur, maar zij heeft hierover – ondanks herhaald verzoek van verweerder – geen objectieve en verifieerbare gegevens verschaft. Onduidelijk is gebleven hoeveel haar vrienden en kennissen bijdragen in haar kosten van levensonderhoud.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de door eiseres aangeleverde informatie niet blijkt hoe zij haar vaste lasten en overige kosten van levensonderhoud voldoet. De verifieerbare inkomsten van eiseres schieten hiervoor immers ruimschoots tekort. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiseres onvoldoende inzicht heeft verschaft in haar financiële situatie, zodat niet kon worden vastgesteld of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
4.7.
De rechtbank neemt verder in overweging dat niet in geschil is dat eiseres haar woning aanvankelijk samen met haar partner bewoonde en dat zij hier, nadat de relatie in 2015 werd verbroken, is blijven wonen. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1277) zijn hoge woonkosten geen noodzakelijke kosten indien het alleen blijven bewonen van een voorheen samen met een partner bewoonde woning berust op een vrije keuze van de betrokkene en voorzienbaar is dat de betrokkene die kosten niet zal kunnen betalen. De gevolgen van die keuze dienen voor rekening van de betrokkene te blijven en kunnen niet op de bijstand worden afgewenteld. Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat zij pogingen heeft ondernomen om na het verbreken van de relatie in 2015 een woning te vinden met lagere woonlasten. Dat er andere gronden zijn om aan te nemen dat het niet de vrije keuze van eiseres is geweest om in deze woning te blijven wonen, is niet gebleken. Evenmin heeft zij gesteld dat het, ondanks haar beperkte inkomsten, niet voorzienbaar was dat zij de woonlasten niet zou kunnen voldoen. Gelet hierop heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar huidige woonlasten noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Pw.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.