Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Het verzoek
Het verweer
De beoordeling
met het oog ophet indienen van een faillissementsverzoek, niet kan leiden tot het aannemen van pluraliteit (zie ook ECLI:NL:GHARL:2017:8162).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure. Verzoekers, de zoons en erfgenamen van de heer [erflater], hebben een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van verweerder, die in het verleden geldbedragen van de erflater heeft geleend. De verzoekers stelden dat verweerder in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, omdat hij de vorderingen van verzoekers onbetaald laat. De rechtbank heeft de zaak behandeld in raadkamer op 7 april 2020, waarbij de verzoekers en hun advocaat, mr. S.M. Mosterd-de Wit, aanwezig waren. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.J.C. Florijn en mr. M.C.C. Stoové, erkende de vordering maar betwistte de pluraliteit van schuldeisers, stellende dat er feitelijk sprake is van één vordering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat voor een faillietverklaring vereist is dat er sprake is van pluraliteit van schuldeisers en dat de schuldenaar niet meer betaalt. De rechtbank oordeelde dat de splitsing van de vordering door de verzoekers niet leidt tot pluraliteit, omdat zij gezamenlijk als erfgenamen zijn opgetreden en de vordering voortvloeit uit één schuld van verweerder aan de erflater. De rechtbank verwierp ook het verweer van misbruik van bevoegdheid door verzoekers, omdat het aanvragen van een faillissement niet in strijd is met het doel ervan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, omdat niet voldaan was aan het vereiste van pluraliteit van schuldeisers. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. W.J. Don en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.