ECLI:NL:RBDHA:2020:3361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
AWB 19/8507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een faciliterend visum op grond van het arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum om in Nederland bij zijn echtgenote en vijf kinderen te verblijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken uitoefent en dat er een afhankelijheidsrelatie bestaat tussen hem en zijn minderjarige kinderen, zoals vereist volgens het arrest Chavez-Vilchez. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, en het bezwaar van eiser werd ongegrond verklaard. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij aan alle voorwaarden voldoet en dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag heeft afgewezen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn betrokkenheid bij de zorg en opvoeding van zijn kinderen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de afgifte van een faciliterend visum niet onderhevig is aan een beoordeling op basis van artikel 8 van het EVRM, en dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen bewijs was van zorg- en opvoedingstaken of een afhankelijkheidsrelatie, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8507
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Artan).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een faciliterend visum afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend om een faciliterend visum en verwijst daarbij naar het arrest Chavez-Vilchez. [1] Hij beoogt verblijf in Nederland bij zijn echtgenote en vijf kinderen, van wie er drie minderjarig zijn.
2. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat hij zijn zorg- en opvoedingstaken en de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn minderjarige kinderen niet dan wel onvoldoende heeft aangetoond. Daarom is niet gebleken dat een geslaagd beroep op het gemeenschapsrecht kan plaatsvinden.
3. Eiser voert ten eerste aan dat verweerder ten onrechte pas in de beslissing op bezwaar naar voren heeft gebracht dat het faciliterend visum wordt afgewezen op de grond dat eiser niet aan de voorwaarden uit het arrest Chavez-Vilchez voldoet.
3.1.
De rechtbank overweegt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaatsvindt. Het staat verweerder vrij om in de beslissing op bezwaar een andere of aanvullende afwijzingsgrond te gebruiken dan het primaire besluit. Van een schending van het verbod van reformatio in peius is geen sprake omdat verweerder in het primaire besluit, net als in het bestreden besluit, eisers aanvraag om een faciliterend visum heeft afgewezen.
4. Eiser voert verder aan dat hij aan alle voorwaarden voor het verlenen van het faciliterend visum voldoet. Hij heeft aangetoond dat hij rechten kan ontlenen aan zijn Nederlandse kinderen bij wie hij zich wil voegen. Hij verwijst daarbij naar pagina 98 van het Handboek Visumcode, waarin de voorwaarden zijn beschreven. [2]
4.1.
Artikel 5, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn [3] bepaalt dat lidstaten aan visumplichtige familieleden van EU-burgers alle faciliteiten verlenen om de nodige visa te verkrijgen. Het gaat hierbij om familieleden van EU-burgers die begunstigden zijn van de Verblijfsrichtlijn, zoals bedoeld in artikel 3 van die richtlijn. Dit is ook beschreven op pagina 93 van het Handboek Visumcode. Gesteld noch gebleken is dat de familieleden van eiser gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer en daarom begunstigden zijn van de Verblijfsrichtlijn. Eiser voldoet daarom niet aan de door hem aangehaalde voorwaarden voor een faciliterend visum. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
5. De vraag die in de huidige procedure voorligt is of eiser in aanmerking komt voor een faciliterend visum op de grond dat hij een verzorgend ouder van een EU-burger is. De aanspraak op dit faciliterend visum vloeit voort uit artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez.
5.1.
Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
5.2.
Het beleid van verweerder voor de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Volgens dit beleid zijn twee van de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan door de vreemdeling om rechtmatig verblijf te hebben op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) dat de vreemdeling al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken verricht ten behoeve van het minderjarige kind en dat tussen de vreemdeling en het kind een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd. Volgens het beleid kan de IND niet vaststellen dat sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder e, van de Vw als de vreemdeling onvoldoende gegevens verschaft waarmee wordt aangetoond dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.
5.3.
De rechtbank overweegt dat aan beide voorwaarden moet zijn voldaan voordat een faciliterend visum op grond van artikel 20 van het VWEU wordt verstrekt. Eisers stelling dat het aangelegde criterium in zijn zaak onredelijk zwaar is, omdat het een faciliterend visum betreft waarbij de aanvraag pas in Nederland wordt ingediend, volgt de rechtbank niet. De functie van het faciliterend visum is om de aanvrager in de gelegenheid te stellen zijn verblijfsrecht - dat reeds bestaat op grond van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez - in Nederland vast te stellen door middel van afgifte van een verblijfsdocument, zoals bedoeld in artikel 9 van de Vw. Dat brengt mee dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag voor een faciliterend visum al zoveel mogelijk vaststelt of dit verblijfsrecht bestaat.
6. Eiser bestrijdt dat hij zijn zorg- en opvoedingstaken en de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn kinderen niet heeft aangetoond. Bij de aanvraag heeft hij al kopieën van zijn huwelijksakte en de paspoorten van zijn Nederlandse kinderen overgelegd, waardoor hij aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag en redelijke kans van slagen heeft. In beroep heeft hij aanvullende stukken ter onderbouwing van de zorg- en opvoedingstaken overgelegd. Verweerder heeft bovendien in de beoordeling onvoldoende rekening gehouden met zijn individuele omstandigheden. De omstandigheid dat hij onvrijwillig in het buitenland verblijft, kan hem niet worden tegengeworpen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken uitoefent en dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn minderjarige kinderen dat zij gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser het verblijfsrecht wordt geweigerd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn zorg- en opvoedingstaken en de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn minderjarige kinderen de paspoorten van zijn kinderen, geboorteaktes, enkele foto’s van hem en zijn kinderen, schermafdrukken van whatsapp-gespreken en enkele afschriften van financiële transacties overgelegd. De schermafdrukken van de whatsapp-gesprekken tussen eiser en zijn kinderen laten zien dat hij op 6 en 7 april contact heeft gehad met zijn kinderen. Uit de overgelegde afschriften volgt dat eiser in 2009, 2011 en 2019 een bedrag heeft overgemaakt. Uit deze stukken blijkt niet dat of hoe hij is betrokken bij de dagelijkse verzorging en opvoeding van zijn kinderen, of dat hij - al dan niet samen met de moeder - beslissingen neemt over de opvoeding van verzorging van zijn kinderen.
6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verwijzing naar de uitspraken over ouders die opvoedingstaken uitoefenen vanuit detentie, waaronder de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 14 augustus 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:4142), geen doel treft. In deze uitspraken gaat het over situaties waarin uit de overgelegde stukken blijkt dat de rol van de ouder in de opvoeding niet louter marginaal is, maar waar sprake is van dagelijks contact en waar de ouders gezamenlijk beslissingen nemen in het kader van de zorg en opvoeding van hun kinderen. Eiser heeft niet aannemelijk maakt dat zijn situatie hiermee vergelijkbaar is.
7. Eiser voert aan dat verweerder ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM [4] had moeten toetsen en verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:567.
7.1.
De rechtbank overweegt dat afgifte van een faciliterend visum plaatsvindt op grond van de Verblijfsrichtlijn of op grond van artikel 20 van het VWEU. Een beoordeling van het recht op bescherming van het gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM valt buiten de reikwijdte van het faciliterend visum. In de aangehaalde uitspraak oordeelt de Afdeling dat in twee specifieke gevallen - die zich hier niet voordoen - ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM moet worden getoetst, namelijk in het geval van een afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier of bij een afwijzing van een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. In deze uitspraak ziet de rechtbank geen aanleiding dat dit ook geldt voor deze zaak.
8. Tot slot voert eiser aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren en er daarom van heeft kunnen afzien om eiser te horen in bezwaar. Eiser heeft immers al bij zijn aanvraag aangegeven dat hij het visum aanvraagt in het kader van het arrest Chavez-Vilchez. Bij zijn aanvraag heeft hij geen enkel document overgelegd waaruit blijkt dat hij een rol speelt in de opvoeding van zijn minderjarige kinderen. Verweerder heeft eisers aanvraag in eerste instantie afgewezen op de grond dat eiser een bedreiging voor de openbare orde is, wat een opzichzelfstaande afwijzingsgrond is op grond van artikel 32 van de Visumcode. In bezwaar heeft eiser vervolgens aanvullende documenten overgelegd met betrekking tot de relatie tussen hem en zijn kinderen, namelijk geboorteaktes en paspoorten van zijn kinderen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar niet ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Het is immers aan eiser om zijn daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken en de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn familieleden aannemelijk te maken. Daar is hij niet in geslaagd. Dat verweerder pas in bezwaar de afwijzingsgrond noemt dat eiser niet aan de voorwaarden uit het arrest Chavez-Vilchez voldoet, maakt dit niet anders, omdat eiser ook in bezwaar in de gelegenheid is geweest om zijn aanvraag nader te onderbouwen.
9. Nu verweerder al omdat noch van zorg- en opvoedingstaken noch van een afhankelijkheidsrelatie is gebleken de aanvraag voor het faciliterend visum heeft kunnen afwijzen, behoeven de beroepsgronden die betrekking hebben op de openbare orde geen bespreking meer.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, en mr. F.W. de Lange, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.C(2010)1620.
3.richtlijn 2004/38/EG.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden