ECLI:NL:RBDHA:2020:3179
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van familieleven en belangenafweging
Op 9 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 20/107, waarin eiser, een Afghaanse nationaliteit hebbende, beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van familieleven. Eiser had op 3 september 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel 'familieleven' met zijn minderjarige dochter. De aanvraag werd op 18 januari 2019 afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie niet was aangetoond. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd door verweerder ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitviel.
De rechtbank oordeelde dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een 'fair balance' tussen de belangen van eiser en zijn gezin en het Nederlands algemeen belang. De rechtbank benadrukte dat eiser nooit een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad en dat zijn verblijf in Nederland slechts tijdelijk was. Eiser voerde aan dat zijn gezin geworteld is in Nederland en dat het voor hen onmogelijk is om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. De rechtbank concludeerde echter dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Letland of Afghanistan uit te oefenen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.