ECLI:NL:RBDHA:2020:3154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot persoonsgebonden budget

In deze zaak is in geschil of de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 op het juiste bedrag is vastgesteld. Eiser, die als zorgverlener voor zijn broer geregistreerd is, heeft een persoonsgebonden budget (PGB) van € 42.000 ontvangen. Eiser heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.698, maar de Belastingdienst heeft een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 56.698, waarbij het resultaat uit overige werkzaamheden is vastgesteld op € 42.000. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Belastingdienst heeft het resultaat uit overige werkzaamheden verminderd tot € 23.707.

De rechtbank heeft op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser heeft aangevoerd dat hij voor een bedrag van € 11.707 zorg heeft ingekocht bij derden, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd om deze kosten aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt en dat de Belastingdienst terecht het bedrag van € 11.707 niet in mindering heeft toegelaten op het resultaat uit overige werkzaamheden. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het beroep verschoonbaar is, omdat eiser op basis van een verminderingsbeschikking van de Belastingdienst kon menen dat de uiterste datum voor beroep later lag. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep bevestigd. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de boetebeschikking en de rentebeschikkingen, en de rechtbank heeft deze ook niet gematigd. De uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Jasperse, griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/6560

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

26 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 23 augustus 2019 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[A] en [B] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Aan de broer van eiser is voor het jaar 2016 een persoonsgebonden budget
(PGB) van € 42.000 toegekend. Eiser is als zorgverlener voor zijn broer geregistreerd. Het totale PGB van € 42.000 is op de rekening van eiser overgemaakt.
2. Eiser heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.698, bestaande uit inkomsten uit vroegere arbeid van € 17.698 en resultaat uit overige werkzaamheden van € 12.000.
3. Op 22 augustus 2018 heeft verweerder een aanslag IB/PVV 2016 opgelegd aan eiser naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.698, bestaande uit inkomsten uit vroegere arbeid van € 17.698 en een resultaat uit overige werkzaamheden van € 42.000.
4. Eiser heeft tegen de aanslag IB/PVV 2016 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 23 augustus 2019 heeft verweerder het resultaat uit overige werkzaamheden verminderd tot € 23.707 en het belastbaar inkomen uit werk en woning tot € 41.405.
5. In geschil is of de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil is of een bedrag van € 11.707 in aanmerking kan worden genomen als aftrekbare kosten ter zake van de PGB-inkomsten.
6. Eiser stelt dat hij voor dit bedrag zorg voor zijn broer heeft ingekocht bij derden. Deze derden wilden de zorgvergoedingen contant ontvangen omdat zij in loondienst in de zorgsector werkzaam waren en op deze manier iets konden bijverdienen. Eiser heeft hiervan dan ook geen bewijsstukken.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bedrag niet voor aftrek in aanmerking komt, omdat eiser niet met behulp van bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij de kosten heeft gemaakt.
8. Alvorens de zaak inhoudelijk te beoordelen, dient de rechtbank te bezien of het beroep ontvankelijk is. Met dagtekening 23 augustus 2019 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. De beroepstermijn eindigde derhalve op 4 oktober 2019. Het beroepschrift is op 15 oktober 2019 en dus buiten de beroepstermijn van zes weken bij de rechtbank ingekomen. De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder heeft eiser met dagtekening 6 september 2019 immers een verminderingsbeschikking gezonden met opschrift “uitspraak op bezwaar” en een beroepsclausule waarin als uiterste datum voor beroep 18 oktober 2019 staat vermeld. Hierdoor heeft eiser kunnen menen dat de uiterste datum waarop beroep kon worden ingesteld 18 oktober 2019 was. De rechtbank acht de termijnoverschrijding dan ook verschoonbaar en het beroep ontvankelijk.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat de met het verlenen van zorg door eiser
verworven inkomsten zijn aan te merken als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Ingevolge artikel 3.95 van de Wet IB 2001 dient het resultaat te worden bepaald met inachtneming van onder meer de artikelen 3.13 tot en met 3.21 van de Wet IB 2001, alsof de werkzaamheid een onderneming vormt. Dit houdt onder meer in dat de kosten die betrekking hebben op het resultaat in beginsel in aftrek kunnen worden gebracht, indien en voor zover de aftrek daarvan niet wettelijk is uitgesloten of beperkt. De bewijslast dat de kosten betrekking hebben op het resultaat rust op eiser.
10. Bij de bepaling van het resultaat uit overige werkzaamheden kunnen de zakelijke kosten die in het kader van de uitvoering van die werkzaamheden zijn gemaakt, in mindering worden gebracht. Eiser heeft echter niet voldoende aannemelijk kunnen maken dat hij tot een bedrag van € 11.707 kosten heeft gemaakt voor de inhuur van derden die zorg aan zijn broer hebben verleend. Eiser heeft weliswaar verklaard dat het vinden van voldoende gekwalificeerde zorgverleners buitengewoon lastig was waardoor hij zijn toevlucht heeft moeten nemen tot zorgverleners die uitsluitend wilden werken als zij contant werden uitbetaald, maar hij heeft geen enkel stuk kunnen overleggen waaruit deze gang van zaken blijkt. Zo een en ander echter al aannemelijk zou zijn, geldt dat eiser geen inzicht heeft kunnen geven in de kosten die daarmee gemoeid zijn geweest. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de lastige positie waarin eiser verkeerde, is de enkele, overigens geloofwaardige verklaring van eiser onvoldoende om de kosten toch in aftrek te kunnen toestaan. Verweerder heeft dan ook terecht het bedrag van € 11.707 niet in mindering toegelaten op het resultaat uit overige werkzaamheden.
11. De stelling eiser dat de regeling oneerlijk uitpakt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het staat de rechter niet vrij af te wijken van de wet en de rechter mag niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen (artikel 11 van de Wet algemene bepalingen).
12. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de boetebeschikking. Niet gebleken is dat sprake is van afwezigheid van alle schuld en ook overigens is niet gebleken van omstandigheden op basis waarvan de boete gematigd dient te worden. De rechtbank acht de verzuimboete dan ook passend en geboden.
13. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikkingen. Niet gebleken is dat de rente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder terecht een bedrag van
€ 23.707 aan resultaat uit overige werkzaamheden tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiser gerekend en is het beroep ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.