ECLI:NL:RBDHA:2020:3152
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de hoogte van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in box 3
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van het door de inspecteur van de Belastingdienst vastgestelde belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van eiser voor het jaar 2015. Eiser had op 4 juli 2017 zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ingediend, waarin hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.030 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.708 aangaf. De inspecteur heeft de aanslag overeenkomstig de aangifte opgelegd, maar eiser betwistte de hoogte van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, omdat hij een deel van zijn vermogen beschouwde als oudedagsvoorziening.
De rechtbank overweegt dat de bank- en spaartegoeden van eiser behoren tot de rendementsgrondslag voor box 3, ongeacht het feit dat eiser deze tegoeden als pensioenvoorziening beschouwt. De wetgever heeft geen uitzondering gemaakt voor dergelijke tegoeden, en fiscaalrechtelijk kwalificeren deze tegoeden niet als pensioenvoorziening. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van dubbele heffing, omdat het voordeel uit vermogen en de arbeidsinkomsten verschillende inkomsten zijn. Eiser's argument dat de wetssystematiek onrechtvaardig is, wordt verworpen, aangezien de rechter niet vrij is om van de wet af te wijken.
Eiser voerde ook aan dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat werknemers met een fiscaal gefacilieerde pensioenregeling niet worden belast in box 3 over hun pensioenkapitaal. De rechtbank concludeert echter dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar is met die van werknemers die pensioen opbouwen via een fiscaal gefacilieerde regeling, omdat eiser vrijelijk over zijn tegoeden kon beschikken zonder de restricties die gelden voor pensioenopbouw. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.