In deze zaak is in geschil of de verweerder de navorderingsaanslagen op de juiste bedragen heeft vastgesteld. Het betreft de vraag of bij het opleggen van de navorderingsaanslagen rekening is gehouden met de zelfstandigenaftrek en de erfpachtcanon, hetgeen eiseres betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in haar aangifte IB/PVV 2015 de zelfstandigenaftrek heeft opgevoerd en dat verweerder bij het opleggen van de definitieve aanslag ook rekening heeft gehouden met deze aftrek. Na het bezwaar van eiseres tegen de definitieve aanslag heeft verweerder de door eiseres betaalde erfpachtcanon alsnog in aftrek toegelaten. Aangezien verweerder volledig aan de bezwaren van eiseres tegemoet is gekomen, kan het voorliggende beroep eiseres niet in een materieel gunstigere positie brengen. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij eiseres niet is verschenen, maar verweerder vertegenwoordigd was. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres in 2015 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak heeft gedreven, waarbij zij tolken zocht en aanleverde voor notariaten. Eiseres heeft haar aangifte voor het jaar 2015 ingediend op 18 maart 2016, waarna verweerder voorlopige aanslagen heeft opgelegd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, omdat deze was vastgesteld zonder rekening te houden met de betaalde erfpachtcanon. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, maar is wel tegemoetgekomen aan het verzoek van eiseres door de erfpachtcanon in aftrek toe te laten. Dit heeft geleid tot een herziening van het belastbaar inkomen.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat de uitspraak niet openbaar is uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.