ECLI:NL:RBDHA:2020:3135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
NL20.4437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de termijn voor het indienen van een zienswijze in asielprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet tijdig de gevraagde informatie had verstrekt. Eiser had op 31 januari 2020 een formulier M35-O ingediend, maar kreeg slechts een termijn van één week om aanvullende informatie te verstrekken. Eiser betoogde dat deze termijn te kort was en dat hij voldoende informatie had aangeleverd om zijn aanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat de termijn van één week niet in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000, aangezien in het vreemdelingenrecht verschillende termijnen voor het indienen van zienswijzen bestaan. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat eiser niet had voldaan aan de informatieverplichtingen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4437

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 12 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 31 januari 2020 een ‘kennisgeving tweede of volgende asielaanvraag’ (formulier M35-O) ingediend.
Op het formulier M35-O heeft eiser aangekruist dat er sprake is van een gebeurtenis die hij niet eerder naar voren heeft gebracht. Hij is sinds december 2019 vogelvrij verklaard. Hij heeft niet eerder over deze gebeurtenis verklaard omdat dit toen nog niet speelde. Omdat eiser vanwege deze nieuwe gebeurtenis een risico loopt zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM, vraagt hij opnieuw asiel aan. In de begeleidende brief bij het formulier M35-O geeft eiser aan dat hij in december 2019 vogelvrij is verklaard door de [stam] . Deze stam was op de hoogte geraakt van het feit dat eiser wellicht zou terugkeren naar Irak. De vader van eiser heeft deze verklaring ontvangen en een bevriende oom heeft de verklaring in januari 2020 vanuit Irak meegenomen naar Nederland. Bij het indienen van zijn herhaalde asielaanvraag heeft eiser de originele vogelvrijverklaring inclusief vertaling overgelegd.
Op 3 februari 2020 heeft verweerder een voornemen uitgebracht waarin is opgenomen dat het formulier M35-O niet volledig is ingevuld en is aangegeven wat ontbreekt. Eiser is een termijn van één week gegeven voor het overleggen van de ontbrekende stukken of het toelichten van de herhaalde aanvraag. Verder is opgenomen dat wanneer eiser het niet eens is met het voornemen, hij binnen één week een zienswijze kan indienen.
Eiser heeft niet binnen één week een nadere toelichting overgelegd en evenmin een zienswijze ingediend.
Bij beschikking van 12 februari 2020 is de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld omdat er geen aanleiding bestaat om anders te oordelen dan is verwoord in het voornemen.
2. Eiser voert in beroep aan dat de beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat hem een te korte termijn voor het indienen van een zienswijze is gegund. Verder is hij van mening dat hij wel voldoende informatie heeft verschaft zodat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Voor zover verweerder wel aanvullende informatie mocht vragen, betreft dit nieuwe informatie, waar verweerder eerder nog niet om had gevraagd. Om die reden had verweerder hem twee maal in de gelegenheid moeten stellen om deze aanvullende informatie aan te leveren.
Termijn voor indienen zienswijze
3. Eiser betoogt dat de beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat hem geen termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze is verleend. Omdat verweerder bij algemene maatregel van bestuur geen nadere regels heeft gesteld ten aanzien van de termijn voor het indienen van een zienswijze in het geval toepassing wordt gegeven aan artikel 30c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), betoogt eiser dat hem een termijn van zes weken of, gelet op artikel 3.116 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), vier weken verleend had moeten worden. Omdat dit niet is gebeurd, is de beslissing onzorgvuldig tot stand gekomen. Bovendien is geen sprake van een redelijke termijn voor het indienen van een zienswijze, omdat door verweerder op de aanvraag is beslist binnen de in artikel 6:9 van de Awb neergelegde “extra postweek”. Verweerder verlangt extra informatie waarvoor een afspraak tussen gemachtigde en eiser noodzakelijk is. Het verlenen van een termijn van één week is daarvoor te kort.
3.1.
De bevoegdheid van verweerder om een aanvraag buiten behandeling te stellen wanneer de vreemdeling nalaat om de voor zijn aanvraag van wezenlijk belang zijnde informatie te verstrekken, is geregeld in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Op grond van paragraaf C2/8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder gebruik van de bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te stellen en brengt een daartoe strekkend voornemen uit, als de vreemdeling het formulier M35-O incompleet indient, waardoor informatie ontbreekt om op de aanvraag te kunnen beslissen. Verweerder maakt met het voornemen kenbaar dat is geconstateerd dat de aanvraag niet volledig is en dat informatie ontbreekt. Bij dit voornemen biedt verweerder tevens een termijn van in beginsel één week voor het completeren van de aanvraag.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2019 is de werkwijze van verweerder, waarbij het voornemen zowel de tweede mogelijkheid vormt om de benodigde informatie te verschaffen, als om een zienswijze te geven op het voornemen om de aanvraag buiten behandeling te stellen, niet in strijd met de - systematiek van de - Vw 2000. [1] Dat verweerder daarbij op grond van het beleid een termijn van één week hanteert voor het indienen van een zienswijze is dat evenmin. Daartoe is van belang dat in het vreemdelingenrecht een groot aantal verschillende termijnen voor het indienen van zienswijzen worden gehanteerd. Variërend van één dag in geval van bijvoorbeeld de in artikel 3.118b Vb 2000 genoemde procedure, tot zes weken. De enkele omstandigheid dat in de Vw 2000 of het Vb 2000 geen termijn is opgenomen voor het indienen van een zienswijze tegen een voornemen tot toepassing van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, maakt dus nog niet dat moet worden aangenomen dat een termijn van zes of vier weken geldt. Verweerder kon die termijn ook opnemen in de Vc 2000, zoals hij gedaan heeft. Wel dient de termijn redelijk te zijn, zowel voor het indienen van aanvullende informatie, als voor het indienen van een zienswijze. Door verweerder is voldoende toegelicht dat de termijn van één week redelijk is, met name omdat de vreemdeling zelf kan bepalen wanneer hij een M35-O formulier indient en daarmee dus kan wachten totdat hij een deugdelijke toelichting kan geven. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat als een vreemdeling er niet in slaagt tijdig de gevraagde informatie te verschaffen, het hem vrij staat een nieuwe herhaalde aanvraag in te dienen, zoals eiser in dit geval ook heeft gedaan.
De omstandigheid dat de gemachtigde van eiser hem in dit geval pas na het afloop van de termijn van één week heeft kunnen spreken doet hier niet aan af, alleen al omdat niet is gesteld dat eiser of zijn gemachtigde heeft gevraagd om uitstel. Ook de verwijzing naar de in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb opgenomen bepaling over ter post bezorgde bezwaar- of beroepsschriften faalt, omdat eiser in deze procedure niets voor het verstrijken van de termijn ter post heeft bezorgd. Of deze bepaling ook van toepassing is op het indienen van zienswijzen behoeft dus geen bespreking. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
Voldoende informatie aangeleverd
4. Eiser betoogt vervolgens dat hij met het overleggen van het ingevulde formulier M35-O en het overleggen van de originele vogelvrijverklaring inclusief vertaling alle elementen ter staving van zijn herhaalde asielaanvraag naar voren heeft gebracht. Hij heeft aangegeven dat hij bij terugkeer naar Irak een risico zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM loopt. Hij heeft aangegeven wanneer en hoe hij in het bezit is gekomen van de vogelvrijverklaring. Hij heeft op alle op het formulier M35-O gestelde vragen antwoord gegeven. Eiser heeft voldoende informatie verschaft voor het inhoudelijk in behandeling nemen van zijn opvolgende aanvraag. Er was voldoende om over te gaan tot het houden van een gehoor opvolgende aanvraag. Er is geen sprake van een onvolledige aanvraag zoals verweerder stelt.
4.1
Uit de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 augustus 2019 [2] volgt dat verweerder het asielverzoek niet buiten behandeling mag laten als de vreemdeling de voor zijn aanvraag wezenlijk van belang zijnde informatie wel verstrekt. Verweerder mag een aanvraag buiten behandeling laten als de gegeven informatie of ingebrachte bewijzen zo mager zijn dat een zinnige beoordeling van het asielverzoek niet mogelijk is. Indien de ingebrachte informatie of bewijzen substantieel van aard zijn en een zinnige beoordeling van het asielverzoek mogelijk maken, mag verweerder de opvolgende aanvraag niet buiten behandeling laten.
In dit geval is allereerst van belang dat eiser aan zijn eerdere aanvraag ten grondslag heeft gelegd dat hij als politie-fotograaf betrokken was bij de mislukte arrestatie van een parlementslid in Bagdad. Vervolgens zou dat parlementslid in het bezit zijn gekomen van een lijst met namen van mensen die betrokken waren bij die poging tot arrestatie. Op deze lijst zou ook de naam van eiser hebben gestaan. Vervolgens zijn twee collega’s van eiser vermoord en er heeft een aanslag plaatsgevonden op de auto waar eiser met een vriend in zat, waarbij die vriend is overleden. Nadat eiser aangifte had gedaan zou hij zijn bedreigd.
In het nu ingediende M35-O formulier en de begeleidende brief staat dat eiser in december 2019 vogelvrij is verklaard door de [stam] , omdat deze stam op de hoogte zou zijn geraakt van het feit dat eiser wellicht zou terugkeren naar Irak. De vogelvrijverklaring zelf vermeldt dat deze betrekking zou hebben op een schending van de eerbaarheid en waardigheid.
Uit deze informatie valt in het geheel niet af te leiden waarom eiser vogelvrij zou zijn verklaard en bijvoorbeeld of er een verband bestaat met zijn eerdere, ongeloofwaardig bevonden, asielrelaas. Op grond van de verschafte informatie was een zinnige beoordeling van het asielverzoek dan ook nog niet mogelijk. Dat er een origineel van een document is overgelegd doet daar niet aan af.
Verweerder heeft eiser dan ook op goede gronden gevraagd om toe te lichten waarom en door wie hij als aangeklaagde misdadiger wordt gezien, welk misdrijf het betreft en wat
dit met schending van de eer te maken heeft. Aangezien eiser deze informatie vervolgens niet alsnog heeft verschaft, heeft verweerder de aanvraag op goede gronden buiten behandeling gesteld.
Verzoek om aanvullende informatie
5. Eiser betoogt ten slotte dat, als verweerder deze aanvullende vragen al kon stellen, het in ieder geval gaat om andere, aanvullende informatie dan waar in het M35-O formulier om is gevraagd. Artikel 3.45b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bepaalt dat verweerder een aanvraag buiten behandeling kan stellen als een vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag. Omdat verweerder in het voornemen van 3 februari 2020 om andere informatie verzoekt dan waar om is gevraagd in het formulier M35-O, had verweerder eiser een tweede keer in de gelegenheid moeten stellen de door verweerder verlangde informatie in te dienen.
5.1
Ook dit betoog slaagt niet. Zoals verweerder ook stelt in het verweerschrift, wordt in het M35-O formulier wel degelijk om dit soort informatie gevraagd. Ten eerste is in de algemene toelichting, pagina 5, van het formulier aangegeven: “U moet uw aanvraag goed onderbouwen. De onderbouwing moet persoonlijk zijn. Bij elke reden moet u daarom goed en duidelijk uitleggen waarom dit zo is. En waaruit blijkt dat dit voor u geldt.” Verder heeft eiser de vragen “Waarom hebt u deze gebeurtenis niet eerder naar voren gebracht?” en “Waarom is deze gebeurtenis voor u reden om opnieuw asiel aan te vragen?” zeer kort beantwoord door te schrijven dat de vogelvrijverklaring eerder niet bestond en dat hij op grond van die verklaring een 3 EVRM risico liep. Zeker nu het een volstrekt nieuw element in zijn asielrelaas betrof, kon van eiser worden verlangd dat hij in zijn antwoorden ook zou toelichten waarom en door wie hij als misdadiger werd gezien. De vragen die verweerder in het voornemen heeft gesteld betreft dus geen ‘nieuwe’ informatie. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
6. Gelet op het voorgaande is verweerder op goede gronden tot de conclusie gekomen dat sprake is van een incomplete aanvraag en is de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.M.P. Hermsen, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.