ECLI:NL:RBDHA:2020:3118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
AWB 18/5598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van facturen ouder dan drie jaar in het kader van ziektekostenverzekering militairen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gewezen dienstplichtige militair, eiser, en de staatssecretaris van Defensie, verweerder. Eiser ontving een militair invaliditeitspensioen en had verzocht om vergoeding van declaraties van zorgkosten uit 2013 en 2014. Het verzoek werd door verweerder afgewezen op basis van de Regeling ziektekostenverzekering militairen, die stelt dat facturen ouder dan drie jaar niet vergoed worden. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en stelde dat hij niet op de hoogte was van de verzekeringsvoorwaarden die verweerder hanteerde, en dat de kosten volgens de informatie van de declaratie app van het ABP binnen de termijn van vijf jaar vielen.

De rechtbank oordeelde dat de motivering van verweerder voor de afwijzing onvoldoende was. De regelgeving die verweerder aanhaalde bevatte geen duidelijke bepaling over de termijn van drie jaar, en eiser was niet tijdig geïnformeerd over de toepasselijkheid van deze voorwaarden. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de ingediende facturen niet kon worden gedragen door de motivering in het bestreden besluit. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.P.J.M. van Gestel),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2018 (het primaire besluit) is het verzoek van eiser om over te gaan tot het vergoeden van declaraties van 2013 en 2014 afgewezen.
Bij besluit van 1 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020, waar vier zaken van eiser, te weten SGR18/5598, SGR 18/5599, SGR 18/5600 en SGR 18/8357, gevoegd zijn behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In die zaken is vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiser, gewezen dienstplichtige militair, ontvangt een militair invaliditeitspensioen voor invaliditeit veroorzaakt door (de gevolgen van) een dienstongeval in 1979, dat tot operatieve behandelingen aan het rechter onderbeen heeft geleid.
2. Eiser heeft door middel van een ‘declaratieformulier eigen risico zorgverzekeringswet’ van 3 maart 2018 een verzoek ingediend om vergoeding van facturen van maart en september 2013 en juni, november en december 2014.
3. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en de afwijzing daarvan gehandhaafd in het bestreden besluit, omdat de facturen ouder zijn dan drie jaar.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat verweerder voor de beoordeling van facturen van zorgverleners aansluiting zoekt bij de verzekeringsvoorwaarden van de ziektekostenverzekering voor actieve militairen (hierna: de verzekeringsvoorwaarden) van Univé, artikel 8.2.1, waarin kort gezegd is bepaald dat over nota’s die ouder zijn dan drie jaar geen vergoeding of tegemoetkoming wordt toegekend.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat zijn verzoek ten onrechte is afgewezen. Eiser verwijst in dit verband naar informatie over de declaratie app van het ABP (hierna: de declaratie app) – die op de website van het ABP te vinden is en waarop eiser door een zorgcoördinator Veteranenloket is gewezen – inhoudende dat geen kosten worden vergoed die meer dan vijf jaar geleden zijn gemaakt. De kosten die eiser heeft gedeclareerd vallen echter binnen de termijn van vijf jaar.
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat voor hem niet kenbaar kon zijn dat zijn declaraties door verweerder zullen worden beoordeeld conform de gestelde verzekeringsvoorwaarden, welke verzekeringsvoorwaarden eiser echter onbekend zijn, en dat op grond van die verzekeringsvoorwaarden een termijn van drie jaar zou gelden in tegenstelling tot hetgeen in de declaratie app is vermeld.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat op grond van de Regeling ziektekostenverzekering militairen er geen vergoeding of tegemoetkoming plaatsvindt over nota’s die ouder zijn dan drie jaar. Verweerder heeft daarbij tussen haakjes artikel 8.2.1 van de Verzekeringsvoorwaarden vermeld. Verder heeft verweerder vermeld dat op grond van artikel 91a van het Algemeen militair ambtenarenreglement de bepalingen uit de Regeling ziektekostenverzekering militairen van overeenkomstige toepassing zijn en dat in de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers in nader beleid aansluiting is gezocht bij vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) – bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2000, LJNAA5180 (ECLI:NL:CRVB:2000:AA5180) – waaruit blijkt dat financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar zijn. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat nu de declaraties van eiser op gevraagde vergoedingen/tegemoetkomingen op grond van de Regeling ziektekostenverzekering militairen zien en daar, zoals in het bestreden besluit is verwoord, een termijn van drie jaar wordt gehanteerd, de door eiser ingediende declaraties terecht niet zijn vergoed.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat de motivering in het bestreden besluit voor de door verweerder gehanteerde termijn van drie jaar als afwijzingsgrond, een toereikende grondslag ontbeert. De in het bestreden besluit genoemde regelgeving bevat – zoals dit ook door verweerder ter zitting is erkend – geen enkele bepaling ter zake van de gestelde termijn van drie jaar en/of de overeenkomstige toepassing van de voornoemde verzekeringsvoorwaarden. Ook heeft verweerder deze verzekeringsvoorwaarden niet in de procedure ingebracht, noch is eiser over de toepasselijkheid daarvan (tijdig) geïnformeerd. Voor zover verweerder stelt dat hij een beleid voert of een gedragslijn hanteert dat in een zaak als de onderhavige aansluiting wordt gezocht bij de voornoemde verzekeringsvoorwaarden, is deze stelling zonder nadere onderbouwing onvoldoende om als grondslag voor de afwijzing van het verzoek van eiser te kunnen dienen. De verwijzing naar de voornoemde jurisprudentie van de CRvB volstaat ook niet, aangezien deze jurisprudentie betrekking heeft op de verjaringstermijn van vijf jaar voor financiële aanspraken jegens de overheid en deze verjaringstermijn hier niet aan de orde is.
Gezien het vorenstaande kan de in het bestreden besluit gegeven motivering de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de ingediende facturen van 2013 en 2014 niet dragen.
5.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat voor zover de bedoelde termijn van drie jaar wel van toepassing zou zijn in deze zaak, verweerder dit niet eerder aan eiser heeft gecommuniceerd dan bij het primaire besluit. Eiser heeft zelf de informatie over de declaratie app in de bezwaarprocedure overgelegd en verweerder is op deze informatie niet, althans niet gemotiveerd, ingegaan in het besluit op bezwaar. Ook hierom kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het eerst ter zitting aangevoerde argument door verweerder, dat de declaratie app ziet op (declaraties ter zake van) voorzieningen en niet op verstrekkingen, is onvoldoende voor een ander oordeel, nu het gestelde onderscheid niet uit de overgelegde informatie over de declaratie app blijkt. Verweerder heeft bovendien ter zitting aan eiser toegegeven dat de bedoelde informatie voor wat betreft het onderscheid tussen voorzieningen en verstrekkingen onduidelijk is verwoord.
5.4
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat ook het subsidiaire standpunt van verweerder, ingenomen in het verweerschrift – dat het verzoek terecht is afgewezen omdat de ingediende declaraties in relatie staan tot de blaasstoornis waarvoor geen dienstverband is aangenomen – geen stand houdt, nu het beroep van eiser in de kwestie van het bedoelde dienstverband (SGR 18/5600) gegrond is verklaard bij uitspraak van heden en verweerder in die zaak opnieuw dient te beslissen.
6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
Gelet op de verwevenheid van deze zaak met de zaak die tot de uitspraak van heden, zaaknummer SGR 18/5600, heeft geleid en waarin de rechtbank verweerder heeft opgedragen nader onderzoek te verrichten, ziet de rechtbank geen aanleiding om de bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1; er wordt geen punt toegekend voor het verschijnen ter zitting, nu dit punt reeds is toegekend in de uitspraak op het beroep SGR 18/5600).
Er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van reiskosten, aangezien aan eiser reiskosten zijn toegekend in de uitspraak op het beroep SGR 18/5600.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van
deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 24 maart 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd rechter
te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.