ECLI:NL:CRVB:2000:AA5180
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- A. Beuker-Tilstra
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van de Minister van Defensie voor schade na bedrijfsongeval op Hr.Ms. Drenthe
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Minister van Defensie voor schade die appellant, een sergeant van de Koninklijke Marine, heeft geleden na een brand op Hr.Ms. Drenthe op 12 november 1980. Appellant heeft de Minister schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van dit ongeval, waarbij twee bemanningsleden om het leven kwamen en appellant zelf ernstige brandwonden opliep. De Minister heeft in 1996 erkend aansprakelijk te zijn, maar stelde dat de aanspraken van appellant waren verjaard, omdat hij al vóór 1988 bekend was met de klachten die hij had. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 9 december 1999 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte dat hij in 1985 al wist dat het ongeval psychische schade had veroorzaakt en voerde aan dat de Minister onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over de aansprakelijkheid. De Raad overweegt dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat had moeten zijn om eerder actie te ondernemen. De Raad concludeert dat de Minister zich terecht op verjaring kan beroepen, omdat appellant zijn vordering pas in januari 1993 heeft ingediend.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de Minister zouden verplichten om van het beroep op verjaring af te zien. De uitspraak van de Marineraad, die appellant in zijn persoonsdossier had moeten kunnen vinden, speelde hierbij een belangrijke rol. De Raad ziet geen aanleiding om de Minister te veroordelen in de proceskosten, en bevestigt de eerdere uitspraak.