ECLI:NL:RBDHA:2020:3113
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke geschil over opschorting van uitkering krachtens de Participatiewet en vergoeding van proceskosten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om haar uitkering op te schorten per 7 januari 2019. Dit besluit volgde op een verzoek om bankafschriften, dat eiseres niet tijdig had ingediend. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 15 januari 2019 niet langer als alleenstaande ouder werd aangemerkt, wat invloed had op haar uitkering. De rechtbank oordeelde dat de opschorting van de uitkering terecht was, omdat eiseres niet de gevraagde bankgegevens had overgelegd. Eiseres voerde aan dat de opschorting niet per 7 januari, maar per 15 januari had moeten plaatsvinden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van het procesbelang.
De rechtbank concludeerde dat eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat de opschorting inmiddels was opgeheven en de uitkering was voortgezet. Eiseres had echter wel een procesbelang bij de vergoeding van proceskosten, aangezien zij in bezwaar had verzocht om deze vergoeding. De rechtbank oordeelde dat de kosten gemaakt door de bewindvoerder niet als beroepsmatige rechtsbijstand konden worden aangemerkt, waardoor het verzoek om vergoeding van proceskosten werd afgewezen. Het beroep werd ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.