11.5.Het beroep tegen invorderingsbesluit I is ongegrond.
Het beroep tegen bestreden besluit II inzake dwangsombesluit II
Was sprake van een overtreding?
12. Aan het in bezwaar gehandhaafde dwangsombesluit II heeft verweerder een inspectierapport van 31 mei 2018 ten grondslag gelegd dat is opgesteld door een toezichthouder in dienst van de gemeente. Uit dit rapport en de hierbij behorende e-mails volgt dat op 31 mei 2018 is vastgesteld dat zich nog steeds bewoners in het pand bevonden. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport blijkt dat onder die bewoners ook mevrouw [G] en de heer [C] waren, die voorafgaand aan het eerste dwangsombesluit belastende verklaringen hebben afgelegd over de situatie in de panden. Op grond van dit inspectierapport en de bijbehorende e-mails heeft verweerder, gelet ook op de informatie over het gebruik van de panden die reeds bekend was uit het eerste handhavingstraject, zich terecht op het standpunt gesteld dat de feitelijke situatie in de panden niet wezenlijk was gewijzigd en dat dus nog steeds sprake was van het gebruik van de panden in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder was daarom bevoegd om andermaal tot handhaving over te gaan.
Is eiser terecht aangemerkt als overtreder?
13. Zoals hierboven onder 7 is overwogen heeft verweerder eiser terecht als overtreder aangemerkt. Die overweging geldt ook ten aanzien van het in bezwaar gehandhaafde dwangsombesluit II.
Was de last onder dwangsom voldoende duidelijk?
14. De last in het in bezwaar gehandhaafde dwangsombesluit II is gelijkluidend aan de last in dwangsombesluit I. Zoals hierboven onder 8.1 ten aanzien van dat laatste besluit is overwogen, was die last voldoende duidelijk. Dit geldt dus ook voor de last in dwangsombesluit II.
Het beroep tegen bestreden besluit II inzake invorderingsbesluit II
15. Een toezichthouder van de gemeente heeft op 13 juni 2018, samen met een politieambtenaar en een bouwinspecteur en twee Wmo-consulenten van de gemeente, een controle uitgevoerd in het pand aan de [adres ]. Het naar aanleiding van dit bezoek opgemaakte inspectierapport heeft verweerder aan invorderingsbesluit II ten grondslag gelegd. Uit het inspectierapport blijkt dat zich nog ten minste vijf huurders in het pand bevonden, onder wie de al eerder genoemde mevrouw [H] . De inspecteur sprak ook met de heer [I] , die zou zijn overgeplaatst vanuit [plaats 2] naar de locatie in [plaats 1]. Mevrouw [H] en de heer [I] verklaarden dat eiser nog steeds de maaltijden verzorgde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich met verwijzing naar het inspectierapport terecht op het standpunt gesteld dat nog steeds kamerverhuur met zorg werd aangeboden aan dezelfde zorgbehoevende personen. Dat betekent dat niet aan de last onder dwangsom is voldaan.
16. De rechtbank heeft in 11.4 overwogen dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de eerste verbeurde dwangsom in te vorderen. Zij ziet geen aanleiding om in het kader van de invordering van de tweede dwangsom anders te oordelen.
17. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond.
Het beroep van eiseres tegen bestreden besluit III: de tweede invordering
18. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen beroep heeft ingesteld tegen bestreden besluit II, waarbij dwangsombesluit II is gehandhaafd. Haar beroep richt zich uitsluitend tegen bestreden besluit III, waarmee invorderingsbesluit II is gehandhaafd. Dit betekent dat eiseres in beginsel in deze procedure tegen de invorderingsbeschikking niet met succes gronden naar voren kan brengen die zij tegen de onderliggende last onder dwangsom had kunnen aanvoeren. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is.
19. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet, nu evident is dat eiseres geen overtreder is. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat slechts aan de opgelegde last kon worden voldaan door de huurrelatie met de kwetsbare bewoners te verbreken en hen niet langer te huisvesten. Niet valt in te zien dat eiseres het in haar macht had om dat te bewerkstelligen, nu zij niet de eigenaresse is van de betrokken panden en ook niet is gebleken dat zij een rol speelde bij het verhuren van de kamers.
20. Het beroep van eiseres tegen bestreden besluit III is gegrond. De rechtbank zal dit besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door invorderingsbesluit II, voor zover dit is gericht tot eiseres, te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van bestreden besluit III.
21. Omdat de rechtbank het beroep van eiseres tegen bestreden besluit III gegrond verklaart, zal zij bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).