ECLI:NL:RBDHA:2020:3014
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van nareisaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor Eritrese vreemdelingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en drie Eritrese vreemdelingen, die een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'nareis' hadden ingediend. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen ongegrond waren, omdat de referente, die de aanvragen indiende voor haar ouders en broertje, inmiddels meerderjarig was geworden. Dit betekende dat zij niet langer als alleenstaande minderjarige kon worden aangemerkt, wat essentieel is voor het verkrijgen van een mvv op basis van het nareisbeleid. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvragen niet konden worden ingewilligd, aangezien alleen ouders van minderjarige vreemdelingen in aanmerking komen voor een mvv op grond van het nareisbeleid. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de eerdere aanvragen van de referente waren afgewezen omdat haar ouders niet beschikbaar waren voor DNA-onderzoek, maar dat dit niet betekende dat de huidige aanvragen alsnog konden worden goedgekeurd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de beroepsgronden van de eisers niet slaagden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.