ECLI:NL:RBDHA:2020:2998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
NL20.5853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiseres kennelijk ongegrond verklaard wegens gebrek aan bewijs en authenticiteit van documenten

Op 2 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiseres die een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De aanvraag werd afgewezen als kennelijk ongegrond op basis van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, geboren in 1987, had eerder samen met haar echtgenoot asiel aangevraagd, maar was nu alleen met haar minderjarige kinderen in Nederland. Ze vreesde voor eerwraak van haar voormalige schoonfamilie in Pakistan, die haar en haar kinderen met de dood had bedreigd. Eiseres had documenten overgelegd van een rechtbank in Pakistan, maar de authenticiteit daarvan kon niet worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiseres over de dreigingen niet voldoende waren om aan te nemen dat zij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag terecht kennelijk ongegrond had verklaard en het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5853

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen:
[A] , V-nummer: [V-nummer] ,
[B] , V-nummer: [V-nummer] , en
[C] , V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 4 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1987. Haar minderjarige kinderen zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 2013, [geboortedatum] 2015 en [geboortedatum] 2017. Zij hebben allen de Pakistaanse nationaliteit.
2. Eiseres heeft eerder, samen met haar toenmalige echtgenoot, op 3 juni 2015 een
asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 7 januari 2016
afgewezen. Op 12 mei 2016 is het door eiseres ingestelde beroep door deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, gegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het door verweerder ingestelde hoger beroep op 14 juli 2017 gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, waardoor voornoemd besluit van 7 januari 2016 in rechte is komen vast te staan. Eiseres heeft vervolgens op 29 november 2017 de kennisgeving tot het indienen van een opvolgende asielaanvraag ingediend. Op 9 augustus 2018 heeft een gehoor opvolgende aanvraag plaatsgevonden, waarbij eiseres een M35-O formulier heeft ondertekend. Deze opvolgende aanvraag heeft verweerder bij besluit van 10 oktober 2018 afgewezen. Op 31 oktober 2018 is het door eiseres ingestelde beroep door deze rechtbank ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het door eiseres ingestelde hoger beroep op 30 november 2018 eveneens ongegrond verklaard, waardoor voornoemd besluit van 10 oktober 2018 in rechte is komen vast te staan.
3. Op 20 december 2019 heeft eiseres middels een M35-O formulier opnieuw een opvolgende aanvraag ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het bestreden besluit. Eiseres heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij op 17 januari 2013 met [D] in het huwelijk is getreden tegen de wil van hun families in. Met uitzondering van de moeder van eiseres, was iedereen in beide families tegen het huwelijk en wilden zij eerwraak. Eiseres is met haar echtgenoot en hun kinderen Pakistan uit gevlucht. Inmiddels is eiseres ook door haar echtgenoot in de steek gelaten, waardoor zij nu alleen met haar kinderen in Nederland verblijft. De familie van haar toenmalige echtgenoot denkt dat eiseres als vrouw van lichte zeden leeft en wil niet dat de kinderen bij haar opgroeien. Eiseres is door hen met de dood bedreigd en ook dreigen zij haar kinderen te ontvoeren. Op 8 december 2019 hebben zij dit ook aan de moeder van eiseres kenbaar gemaakt. De moeder van eiseres heeft met behulp van een advocaat op 10 december 2019 bij de rechtbank in [plaats] , Pakistan, een verzoek om bescherming ingediend, ook ten aanzien van eiseres en haar kinderen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres de rechtbankdocumenten van december 2019 overgelegd. Eiseres stelt dat de autoriteiten in Pakistan haar en haar kinderen echter geen bescherming zullen bieden, nu eerwraak in dergelijke gevallen geaccepteerd en zelfs aangemoedigd wordt. Zij is door haar echtgenoot verlaten en mede daardoor zeer kwetsbaar en een eenvoudig doelwit van wraakzuchtige familieleden in Pakistan. Bij terugkeer lopen eiseres en haar kinderen dan ook gevaar.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft de verklaringen van eiseres dat beider families tegen het huwelijk waren en eerwraak wilden reeds in de eerdere procedures geloofwaardig geacht en verwijst daarbij naar de besluiten van 7 januari 2016 en 10 oktober 2018. Hetzelfde geldt ten aanzien van de omstandigheid dat eiseres nu een alleenstaande gescheiden vrouw is met jonge kinderen. Dit heeft destijds echter niet geleid
tot een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en
onder a of b, van de Vw 2000 of een andere verblijfsvergunning Met betrekking tot de verklaring dat de voormalige schoonfamilie van eiseres nu dreigt om haar te doden en haar kinderen te ontvoeren, wordt overwogen dat eiseres tijdens haar eerste asielprocedure al melding heeft gemaakt van het feit dat haar schoonvader heeft geprobeerd de dochter van eiseres uit haar handen te pakken. Verder wordt opgemerkt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar voormalige schoonfamilie heeft gedreigd haar te doden. Het overleggen van het rechtbankdocument maakt dit niet anders. Daarnaast is niet gebleken dat de autoriteiten in Pakistan eiseres en haar kinderen geen bescherming zullen bieden. Dat eiseres door haar echtgenoot is verlaten en mede daardoor zeer kwetsbaar en een eenvoudig doelwit van wraakzuchtige familieleden in Pakistan is, maakt dit niet anders en leidt niet tot een andere conclusie. Ten slotte stelt verweerder dat in rechte is komen vast te staan dat eiseres een vestigings- en beschermingsalternatief heeft buiten [plaats] . Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico loopt op ernstige schade. Op grond van artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft verweerder eiseres naar aanleiding van haar onderhavige aanvraag niet gehoord.
5. Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Eiseres stelt dat de uitspraak van de rechtbank van [plaats] een nieuw feit is. Verweerder is gehouden individueel naar haar zaak en naar dit rechtbankdocument te kijken. Dat het de derde asielaanvraag van eiseres betreft doet daar niet aan af, zelfs niet als de bewijslast verder zou opschuiven naar eiseres. Eiseres is van oordeel dat zij juist met de uitspraak van de rechtbank in [plaats] aan haar bewijslast heeft voldaan, ook al kan verweerder de authenticiteit daarvan niet vaststellen. Eiseres beschikt bovendien niet over de middelen noch de mogelijkheden om een contra-expertise uit te laten voeren, nu zij slechts over de wekelijkse bijdrage van het COA beschikt. Gezien het voorgaande concludeert eiseres dat verweerder de echtheid van het rechtbankdocument zou moeten aannemen. Daarnaast verwijst eiseres naar de exceptie die volgt uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (Bahaddar), nu te allen tijde voorkomen moet worden dat iemand onderworpen wordt aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dat de uitspraak van de rechtbank in [plaats] is opgesteld aan de hand van de verklaringen van de moeder van eiseres, doet daar niet aan af. Eiseres is van oordeel dat de uitspraak van de rechtbank van [plaats] een gewijzigde omstandigheid is die leidt tot een nieuwe, nauwkeurige en vooral actuele beoordeling of elders in Pakistan voor haar een vestigingsalternatief is.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2394), volgt dat de door de vreemdeling overgelegde documenten geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, indien de authenticiteit van de overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld. Voorts volgt uit deze vaste rechtspraak van de Afdeling dat het aan de vreemdeling is om de authenticiteit aan te tonen van de documenten die hij aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Verweerder kan de vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, zonder daarmee afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door het (originele) rechtbankdocument voor te leggen aan Bureau Documenten voor onderzoek, aan eiseres is tegemoetgekomen.
7.2.
Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 13 januari 2020 blijkt dat de echtheid van het rechtbankdocument niet kan worden vastgesteld vanwege het ontbreken van voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Eiseres heeft deze conclusie niet betwist. Nu de authenticiteit van het document niet is komen vast te staan, kan dit document in beginsel niet worden aanvaard als objectieve bron die de feiten, gesteld in het asielrelaas, bevestigt. De stelling van eiseres dat zij niet over de middelen en mogelijkheden beschikt om een contra-expertise uit te laten voeren, doet daar niet aan af en betreft een omstandigheid die voor haar risico komt.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het door eiseres overgelegde document niet enkel vanwege het niet kunnen vaststellen van de authenticiteit niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid heeft aangemerkt. Verweerder heeft zich namelijk tevens op het standpunt gesteld dat de inhoud van het document van de rechtbank van [plaats] is opgesteld aan de hand van de verklaringen van de moeder van eiseres, waardoor het is gebaseerd op informatie afkomstig van een niet objectief verifieerbare bron. Daarnaast heeft verweerder het opmerkelijk geacht dat de eerste pagina van het document niet is voorzien van een volledige datum, nu op de eerste pagina van het document enkel het jaartal 2019 vermeld staat. Verweerder heeft zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat niet de waarde kan worden gehecht aan het document die eiseres daaraan gehecht wenst te zien. Uit het overgelegde stuk volgt evenmin dat de Pakistaanse autoriteiten eiseres niet zouden kunnen dan wel willen beschermen bij eventuele toekomstige problemen. Van enig ander concreet bewijs van de gestelde bedreiging is verder niet gebleken. Gezien het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, noch dat zij heeft te vrezen voor haar voormalige schoonfamilie.
7.4.
Van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar en vastgelegd in artikel 83.0a van de Vw 2000, is de rechtbank evenmin gebleken. In de voorgaande procedures is in rechte komen vast te staan dat eiseres een vestigingsalternatief heeft buiten [plaats] , te weten in Karachi. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit vestigingsalternatief niet langer voor haar bestaat, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat bij gedwongen terugkeer van eiseres naar Pakistan sprake is van een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het beroep op de Bahaddar-exceptie kan dan ook niet slagen.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.