ECLI:NL:RBDHA:2020:2918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van burgerservicenummer (BSN) en de bevoegdheid van de rechtbank

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een verzoek ingediend om wijziging van zijn burgerservicenummer (BSN) bij het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude. Dit verzoek werd afgewezen op 4 februari 2019, waarna eiser een bezwaarschrift indiende. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser op 9 augustus 2019 kennelijk gegrond en vernietigde het besluit van 4 februari 2019, met de bepaling dat het BSN van eiser moest worden gewijzigd in de Basisregistratie Personen (BRP). Echter, derde-partij, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, heeft zich als belanghebbende aangemeld en een verzetschrift ingediend, wat leidde tot een gegrondverklaring van het verzet op 17 oktober 2019.

De rechtbank heeft op 31 maart 2020 geoordeeld dat er geen wettelijke basis is voor het verzoek om wijziging van het BSN, behalve in gevallen van foutieve toekenning. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor zij onbevoegd was om kennis te nemen van het beroep van eiser. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Autoriteit Persoonsgegevens een verwerkingsverbod heeft opgelegd aan de minister van Financiën voor het verwerken van het BSN in het btw-identificatienummer van zelfstandigen, wat relevant is voor de context van de zaak.

De rechtbank heeft de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar deze zal later alsnog worden uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2111

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude, verweerder

(gemachtigde: J. van der Ree).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(gemachtigden: mr. drs. J.W. Severijnen en ir. J.M. Stienen).

Procesverloop

Bij brief van 4 februari 2019 heeft verweerder het verzoek van eiser om wijziging van zijn burgerservicenummer (BSN) afgewezen.
Eiser heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser doorgestuurd naar de rechtbank met een verzoek om toepassing van rechtstreeks beroep. De rechtbank heeft partijen meegedeeld dat zij geen bezwaar heeft tegen het instellen van het rechtstreeks beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 9 augustus 2019 heeft de rechtbank het beroep van eiser kennelijk gegrond verklaard en het besluit van 4 februari 2019 vernietigd en bepaald dat het BSN van eiser dient te worden gewijzigd in de BRP.
Derde-partij heeft een verzetschrift ingediend.
Bij uitspraak van 17 oktober 2019 is het verzet gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020.
Eiser is verschenen. Verweerder is niet verschenen. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft per 1 januari 2020 een verwerkingsverbod opgelegd aan de minister van Financiën voor het verwerken van het BSN in het btw-identificatienummer van zelfstandigen. Dit gebruik is volgens de Autoriteit Persoonsgegevens in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in samenhang bezien met de Uitvoeringswet AVG.
Eiser heeft verweerder verzocht om een nieuw BSN. Hij heeft hierbij vermeld dat hij sinds 2003 een eenmanszaak heeft waarvoor hij een BTW-nummer heeft dat gelijk is aan het BSN. Volgens eiser heeft hij verplicht maar onrechtmatig zijn gegevens moeten delen. Om misbruik van die gegevens te voorkomen heeft hij verweerder verzocht om een nieuw BSN aan te maken en toe te wijzen.
Verweerder heeft het verzoek van eiser opgevat als een verzoek om wijziging van zijn BSN. Bij brief van 4 februari 2019 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat het BSN in beginsel niet wordt gewijzigd. Het BSN kan worden gewijzigd in twee situaties: als een BSN fout is toegekend of bij een heel ernstige bedreiging (bijvoorbeeld getuigenbescherming). Volgens verweerder ligt de verantwoordelijkheid voor het BSN-stelsel bij de minister van Binnenlandse Zaken. Verweerder is verantwoordelijk voor de toekenning van het BSN. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld niet bevoegd te zijn om het BSN te wijzigen en heeft het verzoek van eiser afgewezen.
2. Eiser voert aan dat derde-partij geen belanghebbende bij het beroep is. Volgens eiser heeft derde-partij geen rechtstreeks belang bij deze individuele zaak. Tevens heeft derde-partij geen actueel belang bij deze zaak omdat een belang wordt opgehangen aan toekomstige onzekere factoren zoals het mogelijke gedrag van andere individuen. Derde-partij komt eveneens geen (rechtstreekse) bevoegdheid toe als het gaat om de toekenning, wijziging en afvoer van BSN-nummers van ingezetenen, waardoor eveneens op grond van dat argument derde-partij niet in het beroep ontvangen kan worden.
In verzet is geoordeeld dat derde-partij als belanghebbende kan worden aangemerkt. Ter zitting heeft derde-partij aangevoerd dat nu hier in verzet reeds over is geoordeeld, dit nu niet meer aan de orde kan komen. De rechtbank overweegt dat, nu als gevolg van de gegrondverklaring van het verzet het onderzoek weer wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond, opnieuw beoordeeld dient te worden of derde-partij als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Derde-partij stelt dat hij als verantwoordelijke voor het aanmaken en registreren van burgerservicenummers en als verantwoordelijke voor het functioneren van het BSN-stelsel als geheel door de uitspraak in de belangen die hem zijn toevertrouwd of die hij behartigt wordt geraakt. Aangezien derde-partij verantwoordelijk is voor het functioneren van het BSN-stelsel, dient hij naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbende te worden aangemerkt, omdat hij kan worden geraakt in het hem toevertrouwd belang, Hierbij is niet relevant of het wettelijk voorschrift waarmee aan hem het belang is toevertrouwd, ook daadwerkelijk van toepassing is op het bestreden besluit. Het gaat er uitsluitend om of het aan derde-partij toevertrouwde belang rechtstreeks is betrokken bij het besluit, zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
18 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3188).
3. Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:1 van de Awb luidt als volgt:
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 7 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) luidt als volgt:
Onze Minister draagt er zorg voor dat een nummer dat als burgerservicenummer kan worden toegekend slechts éénmaal wordt aangemaakt en ter beschikking gesteld aan een bestuursorgaan dat bevoegd is het nummer toe te kennen.
Artikel 8, eerste lid, van de Wabb luidt als volgt:
Het college van burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk Onze Minister, kent onmiddellijk na de inschrijving van een persoon als ingezetene, onderscheidenlijk niet-ingezetene, in de basisregistratie personen, aan de ingeschrevene een burgerservicenummer toe, tenzij aan hem reeds een burgerservicenummer is toegekend.
4. Derde-partij stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van
14 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1551) dat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Noch in de Wabb noch elders is volgens derde-partij een uitdrukkelijke bevoegdheid neergelegd tot het wijzigen van een BSN aan de hand van een verzoek tot wijziging waarbij geen sprake is van een foutieve toekenning van een BSN. Die bevoegdheid ligt evenmin besloten in de artikelen 7 en 8 van de Wabb die gaan over het aanmaken en toekennen van een BSN. Het uitgangspunt van het BSN-stelsel is uniciteit; elk nummer wordt maar één keer toegekend. In artikel 8, derde lid, van de Wabb is bepaald, dat een BSN foutloos en slechts éénmaal wordt toegekend. Dit uitgangspunt maakt dat het wijzigen van een BSN in beginsel niet mogelijk is. Dit is slechts anders als de uniciteit zelf in het geding is, in het uitzonderlijke geval dat een foutieve toekenning van een BSN heeft plaatsgevonden (meerdere BSN’s aan één persoon of één BSN aan meerdere personen). Hieruit volgt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat het BSN wordt gewijzigd in andere gevallen dan een foutieve toekenning.
5. In de door derde-partij genoemde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat volgens vaste jurisprudentie een mededeling van een bestuursorgaan dat het in een bepaald geval niet bevoegd is het door verzoeker gewenste rechtsgevolg te bewerkstelligen in beginsel moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, aangezien een dergelijke mededeling in ieder geval een beoordeling inhoudt aangaande de aanwezigheid en de reikwijdte van de door de aanvrager om een besluit veronderstelde bevoegdheid. Indien echter aan het bestuursorgaan waaraan het verzoek is gericht geen enkele bevoegdheid is toegekend in het kader van de uitvoering van de wettelijke regeling waarop het verzoek betrekking heeft en het ook geen bemoeienis heeft met de aan andere bestuursorganen opgedragen uitvoering en handhaving van deze wettelijke regeling, is geen sprake van een besluit. Volgens de Afdeling is het niet de bedoeling van de wetgever geweest dat het BSN wordt ingetrokken en bestaat er geen bevoegdheid tot het vernietigen van het BSN, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiser om een nieuw BSN terecht heeft opgevat als een verzoek om wijziging van zijn BSN. Nu er geen wettelijke bepaling bestaat die het mogelijk maakt om te verzoeken om wijziging van het BSN in andere gevallen dan foutieve toekenning, kan er ook geen sprake zijn van een beoordeling door verweerder van de aanwezigheid en reikwijdte van een veronderstelde bevoegdheid als bedoeld in de jurisprudentie. Reeds hierom is geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank komt niet toe aan de vraag of sprake is van feitelijk handelen.
7. Nu geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, is de rechtbank onbevoegd kennis te nemen van het beroep van eiser. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, voorzitter, en mr. G.P. Kleijn en mr. M.J.L. van der Waals, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.