ECLI:NL:RBDHA:2020:2854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
NL20.4937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een alleenstaande moeder met drie kinderen en de gevolgen van terugkeer naar Griekenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een alleenstaande moeder, eiseres, die samen met haar drie kinderen asiel heeft aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiseres op 24 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij en haar kinderen sinds 7 februari 2019 internationale bescherming genieten in Griekenland. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de situatie in Griekenland zodanig is dat zij en haar kinderen daar niet veilig kunnen terugkeren. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar gezin bijzonder kwetsbaar is vanwege medische problemen, maar heeft wel vastgesteld dat eiseres en haar kinderen als kwetsbaar gezin moeten worden beschouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er een reëel risico bestaat dat eiseres en haar kinderen bij terugkeer naar Griekenland in een toestand van materiële deprivatie terechtkomen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bijzondere kwetsbaarheid van eiseres en haar kinderen. Tevens zijn de proceskosten van eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4937

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. K. Logtenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopBij besluit van 24 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb [1] is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Haar drie kinderen, waaronder een tweeling, hebben de leeftijd van respectievelijk 12 en 9 jaar. Op 13 februari 2020 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard [2] omdat eiseres en haar kinderen sinds 7 februari 2019 internationale bescherming genieten in Griekenland. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres een band heeft met Griekenland die sterker is dan haar band met Nederland. Van eiseres wordt dan ook verwacht dat zij naar Griekenland terugkeert. Verweerder heeft verder verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] , waarin is geoordeeld dat ervan uit mag worden gegaan dat Griekenland zijn internationale verplichtingen jegens statushouders nakomt en dat statushouders in Griekenland rechten hebben die vergelijkbaar zijn met de rechten van Griekse staatsburgers. Het is aan de desbetreffende vreemdeling om in Griekenland de aan zijn status verbonden rechten te effectueren. In zijn verweerschrift heeft verweerder nog verwezen naar de sociale programma’s die in de afgelopen jaren voor asielzoekers en vluchtelingen zijn opgezet. Specifiek het
Social Solidarity Incomeen de
Migrant Integration Centers,ook bekend onder hun afkortingen respectievelijk KEA en KEM.
3. Eiseres stelt dat ten aanzien van Griekenland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres baseert dit standpunt op rapportage uit algemene bronnen [4] , maar ook op de actuele noodsituatie die is ontstaan aan de Turks-Griekse grens.
Eiseres zelf is bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het arrest Ibrahim) [5] , zij is immers een alleenstaande moeder met drie jonge kinderen, die te kampen hebben met gezondheidsproblemen. Bij terugkeer naar Griekenland zullen zij buiten hun eigen wil en keuze om terechtkomen in een toestand van zeer vergaande materiële deprivatie. Uit de ingebrachte informatie blijkt immers dat eiseres geen toegang zal hebben tot de arbeidsmarkt, medische zorg of huisvesting. Verder worden veel vluchtelingen geconfronteerd met racistisch geweld. Hierdoor loopt het gezin een reëel risico op een onmenselijk of vernederende behandeling zoals bedoel in artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest [7] .
Subsidiair verzoekt eiseres om aanhouding van het beroep. Momenteel is een zaak aanhangig bij het EHRM [8] die vergelijkbaar is met die van eiseres. Eiseres verzoekt om een voorlopige voorziening zodat zij de uitkomst van deze procedure in Nederland kan afwachten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [9] kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Daarvoor is vereist dat een vreemdeling in die lidstaat, overeenkomstig de beginselen, genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb [10] , zal worden behandeld. Een van deze beginselen is, zo staat vermeld in artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb, dat geen risico bestaat op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
5. Uit de punten 89 tot en met 91 van het arrest Ibrahim en de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling volgt dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkeer naar de lidstaat waar zij een asielvergunning hebben gekregen, buiten hun eigen wil en keuzes om, zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Indien daarvan sprake is zal verweerder in het licht van punt 93 van het arrest Ibrahim, nader moeten motiveren waarom de vreemdeling bij terugkeer naar Griekenland niet in een dergelijke situatie terecht zal komen.
6. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar gezin bijzonder kwetsbaar is vanwege medische problemen. Ten eerste is daarbij van belang dat eiseres deze stelling niet met documenten heeft onderbouwd. Niet wordt ingezien waarom eiseres medische documenten in Griekenland zou hebben achtergelaten, terwijl zij wel in staat was om identiteitsdocumenten mee te nemen. Daarnaast heeft verweerder mogen tegenwerpen dat niet gebleken is dat eiseres in Nederland gebruik maakt van medische voorzieningen.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met haar kinderen wel een kwetsbaar gezin vormt, zoals bedoeld in het arrest Ibrahim, gelet op de informatie uit algemene bronnen. Verweerder heeft in het bestreden besluit en zijn verweerschrift verwezen naar de Afdelingsuitspraak van 6 december 2019. In deze uitspraak hebben verweerder en de Afdeling geconcludeerd dat het gezin in die zaak niet bijzonder kwetsbaar is omdat sprake is van een gezin van twee ouders die de zorg voor hun kinderen kunnen delen, zodat een van de ouders in beginsel de handen vrij heeft om in het levensonderhoud te voorzien en zich indien nodig tot de Griekse autoriteiten kan wenden om hun rechten als statushouders te effectueren. In dit geval is eiseres in haar eentje verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze taken. Dit ziet de rechtbank als een aanwijzing dat eiseres met haar gezin als bijzonder kwetsbaar dient te worden beschouwd.
Uit cijfers van het UNHCR blijkt dat reeds 97,3% van de opvangcapaciteit voor asielzoekers en statushouders bezet is [11] . Verder blijkt uit algemene informatie van het UNHCR dat toegang tot onderwijs en sociale voorzieningen alleen mogelijk is indien de statushouder een vast woonadres heeft [12] . Wat hierboven is overwogen brengt de rechtbank tot het oordeel dat er een niet te verwaarlozen risico bestaat dat eiseres en haar gezin op straat zal moeten leven.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom er in het geval van eiseres en haar kinderen geen aannemelijk risico bestaat dat eiseres bij terugkeer naar Griekenland buiten hun eigen wil en keuzes om zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie.
Dit betekent dat verweerder zich in een nieuw te nemen besluit alsnog moet uitlaten over de bijzondere kwetsbaarheid van eiseres en haar gezin en over de vraag of zij als gevolg hiervan bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens schending van artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Door de aard en omvang van het gebrek ziet de rechtbank eveneens geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid tot het doen van een tussenuitspraak. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525 (vijfhonderdvijfentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
3.Waaronder ECLI:NL:RVS:2018:1795, van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2019:2385, van 15 juli 2019 en ECLI:NL:RVS:2019:4118, van 6 december 2019
4.AIDA, landeninformatie Griekenland, www.asylumineurope.org
5.ECLI:EU:C:2019:219
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
8.Zaak bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, D. en anderen tegen Nederland zaaknummer 52334/19
9.Vreemdelingenwet 2000
10.Vreemdelingebesluit 2000
11.UNHCR, wekelijkse update van 25 februari 2020, www.estia.unhcr.gr
12.UNHCR, Help in Greece, www.help.unhcr.org/greece/living-in-greece