ECLI:NL:RBDHA:2020:2832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwaardering vorderingen op dga door vennootschap in vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft X B.V. twee vorderingen op haar directeur-grootaandeelhouder (dga) en heeft zij in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 een aanzienlijke afwaardering van deze vorderingen opgenomen. De rechtbank Den Haag heeft op 9 januari 2020 geoordeeld dat X B.V. niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vermogenspositie van de dga zodanig is dat een afwaardering van de vordering gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dga over voldoende middelen beschikte om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat de vordering op de dga niet oninbaar was. De rechtbank heeft het beroep van X B.V. ongegrond verklaard, waarbij zij heeft gewezen op de goede vermogenspositie van de dga en de mogelijkheid om dividenden uit te keren ter aflossing van de vordering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de dga in de jaren 2014 tot en met 2017 een aanzienlijk inkomen had, wat de afwaardering verder ondermijnt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden was om de vordering af te waarderen en dat de aangifte vennootschapsbelasting 2014 niet correct was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/4006

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ., gevestigd te [vestigingsadres] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.Th. Schröder),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd waarbij een verlies is vastgesteld.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 mei 2019 het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is op 31 maart 1994 opgericht. [C] is enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres (de dga). Op 31 december 2014 had eiseres een meerderheidsbelang in de vennootschappen [B.V. 1] (100%) en [B.V. 2] (60%). Ook had eiseres minderheidsbelangen in vier andere vennootschappen en een belang van 25% in een Coöperatie U.A.
2. Eiseres heeft een tweetal vorderingen op de dga. Het betreft:
- een vordering in verband met de financiering van grond en een woning in 2001 die per 31 december 2013 € 1.829.626 bedraagt;
- een rekening-courantvordering die per 31 december 2013 € 2.036.937 bedraagt, vermeerderd met opnames van € 355.567 in 2014.
De totale vordering van eiseres op de dga bedraagt per 31 december 2013 € 3.866.563.
3. In de periode 2014 tot en met 2017 heeft de dga blijkens de door hem ingediende aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen de volgende inkomsten genoten:
2014: € 71.152
2015: € 63.369
2016: € 130.951
2017: € 135.642
4. Volgens de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 had eiseres
een winstreserve van € 5.110.765.
5. Eiseres heeft voor het jaar 2014 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van € 3.899.001 negatief. In die aangifte heeft eiseres een bedrag van € 3.866.563 als buitengewone lasten opgenomen. Dit betreft een afwaardering op de vorderingen (stand ultimo 2013) op de aandeelhouder.
6. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting 2014 de afwaardering gecorrigeerd. Hij heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar bedrag van nihil en het belastbaar bedrag voor het onderhavige jaar vastgesteld op € 32.438 negatief. Het nog te verrekenen verlies is vastgesteld op € 248.678.

Geschil7.In geschil is of eiseres een bedrag van € 3.866.563 dan wel € 2.696.563 in het belastingjaar 2014 ten laste van haar belastbare winst kan brengen wegens oninbaarheid van (een gedeelte van) de vordering op de dga.

8. Eiseres stelt dat de dga niet in staat is om de lening af te lossen en de vordering dus oninbaar is. De dga beschikt niet over voldoende privévermogen en beschikt ultimo 2014 over onvoldoende inkomsten. Eiseres beschikte ultimo 2014 en 2015 niet over liquiditeiten om een dividenduitkering te (kunnen) doen. Eiseres wijst erop dat ING na verkoop van de eigen woning in 2013 ter finale kwijting van de eigenwoningschuld in 2015 een betaling van 27% van de door de dga aan ING verschuldigde hoofdsom heeft geaccepteerd en dat Hof Den Haag in 2014 heeft geoordeeld dat de dga per september 2011 geen draagkracht had om alimentatie te betalen.
9. Verweerder stelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering op de dga (deels) oninbaar is. De vermogenspositie van de dga is niet dermate slecht dat afwaardering is gerechtvaardigd en de schuld kan worden verrekend met dividenduitkeringen uit de winstreserve. Gelet hierop kan de vordering op haar dga niet worden afgewaardeerd. Subsidiair stelt verweerder dat sprake is van een onzakelijke lening.
Beoordeling van het geschil
10. Goed koopmansgebruik brengt mee dat vorderingen op de fiscale balans worden opgenomen tegen de waarde die zij op de balansdatum voor de vennootschap hebben. Opeisbare vorderingen op solvabele debiteuren dienen te worden gewaardeerd op hun nominale waarde. Voor vorderingen op niet solvabele debiteuren dient een schatting plaats te vinden. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiseres, zoals zij stelt, aannemelijk maakt dat er redenen waren om de vordering op de dga (deels) af te waarderen en een afwaarderingsverlies ten laste van het resultaat te brengen.
11. Of een geldvordering een lagere waarde in het economische verkeer heeft dan de nominale waarde wordt in het bijzonder bepaald door de vermogenspositie van de schuldenaar. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vermogenspositie van de dga zodanig is dat ultimo 2014 een afwaardering van (een gedeelte van) de vordering dient plaats te vinden. Evenmin heeft eiseres andere feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt, waaruit volgt dat de waarde in het economische verkeer van de vordering op de dga lager zou zijn dan de nominale waarde. Niet aannemelijk is dat de inkomens- en vermogenspositie van de dga ultimo 2014 zodanig was dat er onvoldoende mogelijkheden bestonden om tot het (geleidelijk) aflossen dan wel incasseren van de vordering over te gaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het inkomen van de dga in de jaren 2014 tot en met 2017, blijkens zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over die jaren, aanzienlijk is gestegen. Bovendien kon en kan de dga zich, gelet op de vermogenspositie en omvangrijke winstreserve van € 5.110.765 van eiseres per ultimo 2013, dividenden laten uitkeren om tot aflossing van de vordering over te gaan. Aldus is de vordering van eiseres volwaardig en is voor afwaardering geen plaats (vgl. Hof Den Haag 10 maart 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BI1922). De rechtbank merkt hierbij op dat eiseres zelf heeft gesteld dat zij in ieder geval een netto-dividend van € 1.170.000 zou kunnen uitkeren. Ook met de verwijzing naar hetgeen ING met de dga heeft afgesproken over de eigenwoningschuld en hetgeen het Hof in 2014 in een zaak over alimentatie heeft geoordeeld, maakt eiseres niet aannemelijk dat de vordering op de dga geheel dan wel gedeeltelijk oninbaar was.
12. Gelet op het voorgaande is er voor het onderhavige jaar geen aanleiding de vordering af te waarderen, zoals is gedaan in de aangifte vennootschapsbelasting 2014, en ook niet voor het vormen van een voorziening zoals eiseres voorstaat. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, voorzitter, en mr. S.E. Postema en
mr. A.D. van Riel, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.