ECLI:NL:RBDHA:2020:2832
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwaardering vorderingen op dga door vennootschap in vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft X B.V. twee vorderingen op haar directeur-grootaandeelhouder (dga) en heeft zij in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 een aanzienlijke afwaardering van deze vorderingen opgenomen. De rechtbank Den Haag heeft op 9 januari 2020 geoordeeld dat X B.V. niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vermogenspositie van de dga zodanig is dat een afwaardering van de vordering gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dga over voldoende middelen beschikte om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat de vordering op de dga niet oninbaar was. De rechtbank heeft het beroep van X B.V. ongegrond verklaard, waarbij zij heeft gewezen op de goede vermogenspositie van de dga en de mogelijkheid om dividenden uit te keren ter aflossing van de vordering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de dga in de jaren 2014 tot en met 2017 een aanzienlijk inkomen had, wat de afwaardering verder ondermijnt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden was om de vordering af te waarderen en dat de aangifte vennootschapsbelasting 2014 niet correct was.